Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Bast

betekenis & definitie

m. (-en),

1. de weefsellaag die bij stam en tak de houten kern omgeeft; ook stofnaam: een touw van bast;
2. (vero.) schil, peul of dop van vruchten;
3. (gemeenz.) huid, lichaam: iemand op zijn bast geven, hem afrossen (ook fig.);
4. in de papierfabricage benaming van de balken waartussen de lijnen worden geschoren die dienen om het papier op te hangen (bij handgemaakt papier).

Zowel de bast als het hout worden jaarlijks dikker door celdelingen in het tussen beide weefsels gelegen cambium. Het voortdurend dikker-worden van de houtcilinder veroorzaakt geen abnormale spanningen in de bast doordat de laatste zich verwijdt. Bij deze zgn. dilatatie kunnen celdelingen in de mergstralen van de bast optreden, waardoor deze wigvormig verbreed worden (linde). Na een aantal jaren vindt er in de bast van de meeste bomen kurkvorming plaats. De buitenste bastlagen worden hierdoor van de voedseltoevoer afgesneden en sterven af. De stam krijgt daarna een ruw uiterlijk doordat deze delen ook afschilferen.

De jongste, dus de binnenste lagen van de bast vervoeren voedingsstoffen naar lager gelegen delen van de plant, b.v. de wortel, waar zij benut worden voor de groei of opgeslagen worden als reservevoedsel. Dit vervoer geschiedt door in de lengterichting verlopende buizen, de zeefvaten. Een zeefvat bestaat uit een reeks van langgerekte cellen die precies in eikaars verlengde liggen en samen zo een vat vormen met dwars wandjes. De inhoud van deze cellen is levend. De dwarswanden van de zeefvaten hebben vele doorboringen; dit zijn de zeefplaten met de zeefporiën.

Via deze zeefporiën en via poriën die in groepen bijeen liggen op de overlangse wanden van de zeefvaten (de zeefvelden) staan de samenstellende delen van één buis en van aan elkaar grenzende buizen in open contact met elkaar. Hierdoor is een langzame stroming van voedingsstoffen mogelijk. De klassieke drukstroomtheorie van Münch tracht een verklaring voor de totstandkoming van de stroom te geven. Aanliggend tegen de zeefvaten vindt men de zgn. begeleidende cellen, die vermoedelijk indirect bij het transport betrokken zijn.

De bast bevat verder bastparenchym en als steunweefsels de bastvezels en de steencellen. Van diverse bomen is de bast van technisch belang (b.v. Hevea, met rubber bevattende melksapkanalen). Verder kunnen hars- en gomgangen in de bast voorkomen; ook cellen met etherische olie (kaneel) of met looistoffen (eik).

Dit alles heeft uitsluitend betrekking op de secundaire bast, die met de secundaire diktegroei gevormd wordt bij Gymnospermae en Dicotyledones. De primaire bast is het zeefgedeelte (floëem) van de vaatbundels in de stengels, bladeren, bloemdelen en wortels van kruidachtige planten. Het bezit dezelfde functie als de secundaire bast. Van een aantal niet-houtige gewassen vinden de bastvezels technische toepassing (grote lengte, buigzaamheid en sterkte; b.v. vlas-, hennep- en ramehvezels).