Wat is de betekenis van Bast?

2024-12-07
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-12-07
Bouwkundige termen

verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie

2024-12-07
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bast

(1726) (inf.) lijf; buik: 'hij heeft pijn in ze bast.' Ook in de Duitse volkstaal. Bast is eigenlijk: de schors van een boom. 'Iemand op zijn bast geven': hem of haar een pak ransel geven. 'In de bast plempen (pleuren)' is soldatentaal voor: gehaast opdrinken of opeten. • Ymand den bast vullen. Dit is eene smaadelijke uitdrukking v...

2024-12-07
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bast

bast - zelfstandig naamwoord 1. geheel van botten, organen, spieren waaruit een mens bestaat ♢ ik voelde de zon op mijn bast 2. buitenste laag van een boom ♢ in de bast van de boom stond een hart Z...

2024-12-07
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Bast

iets in zijn - plempen/pleuren iets gehaast opdrinken of opeten. Soldatenslang. Op zijn bast gevenis een volkse uitdr. voor ‘afrossen’. Bastals platte benaming voor de huid, het lichaam, is al eeuwen oud (vermoedelijk 14de eeuw). Men bedoelt eigenlijk de boomschors of de behaarde huid om het jonge gewei. Zo lezen we o.a. bij Jacob van Lennep in De...

2024-12-07
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Bast

1. in het gewone spraakgebruik: het buitenste gedeelte van een boom, eigenlijk schors; 2. in de plantkunde verstaat men onder bast het geheel van vaatbundels die het zachte weefsel steunen en beschermen. Het is even sterk als smeedijzer, maar bezit een veel grotere rekbaarheid.

2024-12-07
Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

bast

of floëem, bestaat uit zeefvaten, bastvezels, bastparenchymcellen. Na secundaire diktegroei het tussen cambium en schors gelegen weefsel (bij stammen, takken, wortels).

2024-12-07
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

bast

(de, -en), (ook:) 1. schors van een boom. Ook: boombast (zie Cairo 1977: 44). 2. schil van een vrucht. Samenst. o.m. sinaasappelbast (zie Cairo 1979a: 64). -Etym.: Bet. 1 komt ook voor in AN; in Sur. wordt het woord ‘schors’ echter zelden gebruikt. In bet. 2 in AN alleen nog gebr. voor een harde schil (bolster) als van een noot of een k...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-12-07
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Bast

(Barg.) lijf; buik