Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Architraaf

betekenis & definitie

[Gr. archi, hoofden zie Lat. trabs, balk], v./m. (-traven),

1. (bouwkunde) de hoofdbalk van het kroonwerk van een gebouw ;
2. onderste vlakke gedeelte aan een kroonlijst, van een kast enz.;
3. dekbalk van een kozijn.

Zij rust op de kolommen of op de muur. Op de uit rechthoekige blokken samengestelde architraaf rust het fries, waarachter de koppen der dwarsbalken, die op de architraaf steunen, verborgen kunnen zijn. De architraaf (Gr.: epistylion) is bij de verschillende zuilenorden verschillend behandeld; bij de Dorische wordt het in het zicht komend vlak glad gelaten, bij de Ionische en Korinthische orde is het in drie trapsgewijs naar boven toe ten opzichte van elkaar vooruitstekende banen verdeeld. Met de orden is ook de architraaf overgegaan in de bouwkunst van later tijden, waar de versiering veelal niet meer met die van de oudheid overeenkomt.