Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Afgeven

betekenis & definitie

af'geven (gaf af, heeft afgegeven).

I. Overg.,
1. (bezittingen aan een ander) onvrijwillig overleveren: zijn portemonnaie afgeven;
2. aan een ander (vrijwillig) ter hand stellen: een brief, een boodschap afgeven; zijn kaartje afgeven, zich laten aandienen; ook als beleefdheid bij zijn vertrek of terugkomst; de bal afgeven, toespelen aan een ander;
3. als bevoegde, al of niet tegen contraprestatie, uitreiken: een getuigschrift, een paspoort, een kwitantie afgeven;
4. van zich doen uitgaan: een aangename reuk afgeven; bij militairen: vuur afgeven, schieten met een vuurwapen (op een bepaald doel);

II. onoverg.,

1. (van verfstoffen e.d. en geverfde voorwerpen) kleurstof loslaten en op het aanrakende voorwerp overbrengen, meestal als een bevlekken of besmetten beschouwd: die verf is nog nat, ze zal afgeven;
2. (fig.) op iemand of op iets afgeven, over een afwezige persoon of over een zaak een afkeurend en scherp oordeel vellen, er smadelijk over spreken;

III. wederk., zich met iets afgeven, zich bezighouden met; zich met iets of iemand afgeven, zich bemoeien, inlaten (altijd in minachtende zin).