waterbouwkundig en planologisch project dat de veiligheid bij stormvloeden van het zuidwestelijk deel van Nederland beoogt te vergroten. De Deltawerken zijn voltooid, op de afsluiting van de Oosterschelde en de daaruit voortvloeiende werken na.
In het oorspronkelijke plan zou de Oosterschelde in 1978 afgesloten moeten zijn door een dichte dam. Aangezien het wenselijk bleek de Oosterschelde zout te houden en een getijbeweging te laten bestaan, werd er in 1976 besloten de dichte dam te vervangen door een doorlatende stormvloedkering. In 1977 werden de plannen definitief vastgesteld. Gekozen werd voor een pijlerdam ter lengte van ruim 2800 m met 63 afsluitbare openingen van 45 m breedte. Hiermee wordt een doorstroomopening van 14000 m2 verkregen, waarmee een getijverschil van 77 % van het vroegere blijft bestaan. Bij gevaarlijke hoge waterstanden kunnen de doorstroomopeningen afgesloten worden door enkele schuiven.
De pijlers worden gebouwd in de bouwput Schaar op het werkeiland Neeltje Jans. De Schaar is in vier compartimenten verdeeld. Als een pijler klaar is, wordt dat compartiment onder water gezet en de pijler met een speciaal vaartuig naar de geul getransporteerd. Op het werkeiland bevinden zich naast havenfaciliteiten een betoncentrale en een elektrische centrale. De kosten van de stormvloedkering werden in 1979 geschat op f 3,43 mrd. Het feit dat de Oosterschelde zout blijft, maakt het noodzakelijk nog twee dammen aan te leggen om het zoute en zoete water gescheiden te houden.
Deze zgn. compartimenteringsdammen zullen komen tussen de bestaande Grevelingendam en SintPhilips-land, de zgn. Philipsdam, en tussen Tholen en Zuid-Beveland, de zgn. Oesterdam. In beide dammen zullen scheepvaartsluizen komen. Deze dammen zijn in aanbouw en moeten in 1985 gereed zijn. Afb.p.186,187.
