Gepubliceerd op 17-01-2021

David dacko

betekenis & definitie

Centraalafrikaans politicus, *24.3.1930 Bouchia (M'Baikidistrict). Dacko volgde een opleiding tot onderwijzer te Brazzaville en werd in 1952 rector van een volksschool te Bangui.

In 1957 werd hij parlementslid en minister van Landbouw. Toen de Centraalafrikaanse Republiek in 1960 autonomie verwierf, werd Dacko president. Hij voerde een autoritair bewind in, dat op het eenpartijstelsel steunde (de in 1946 door zijn oom Boganda gestichte Mouvement d’Évolution Sociale en Afrique Noir, MESAN). In 1964 werd Dacko met 99 % van de stemmen herkozen. In 1965 echter werd hij door zijn neef kolonel Bokassa uit de macht ontzet. Nadat hij verscheidene jaren onder huisarrest had geleefd, werd Dacko in 1976 door de inmiddels tot keizer gekroonde Bokassa tot persoonlijk adviseur benoemd.

Tijdens een bezoek van Bokassa aan Libië voerde Dacko in sept. 1979 een staatsgreep uit, met steun van een kleine Franse hulptroep, en nam hij de functie van president weer op zich. In mrt. 1981 werd hij bij presidentsverkiezingen herkozen.

< >