Periode in het Proterozoïcum gekenmerkt door ijstijden met zeer lage temperaturen en mogelijk mondiale ijsbedekking, lopend van 720 tot 635 miljoen jaar voor het heden, waarin volgens fylogenetische reconstructies de hoofdlijnen van het dierenrijk ontstonden
De twee laatste periodes van het Proterozoïcum, Cryogenium (ook Cryogeen) en Ediacarium, zijn voor de evolutie van het leven erg belangrijk omdat dit de periodes zijn waarin de vormenrijkdom van het dierlijk leven in aanleg moet zijn ontstaan. Volgens het model van de lange lont is het plotselinge optreden van een grote diversiteit aan dierlijk leven tijdens het Cambrium (vanaf 541 miljoen jaar geleden) voorafgegaan door een lange periode waarin allerlei moleculaire herrangschikkingen plaatsvonden voordat de diversiteit van bouwplannen kon ontstaan die later zo succesvol bleek te zijn. Men leidt dit af uit fylogenetische reconstructies op basis van DNA uit allerlei verschillende diergroepen, wat een aanvangstijdstip van ongeveer 700 miljoen jaar geleden aangeeft, vroeg in het Cryogenium.
De opkomst van Eukaryota had al plaats gevonden, eerder in het Proterozoicum (naar schatting 1,8 Ga BP) en waarschijnlijk waren de vijf hoofdlijnen van de Eukaryota ook al aanwezig. Eén van die hoofdlijnen (Unikonta) leidde tot de dieren en de schimmels. De eerste splitsingen binnen het fylum Porifera (sponzen) worden geprojecteerd in het Cryogeen, tussen 700 en 800 Ma BP. Deze reconstructie klopt met op sponzen lijkende fossielen gevonden in een Australische Cryogenium-afzetting gedateerd tussen 710 en 635 Ma BP.
Zoals de naam aangeeft kende het Cryogeen zeer koude periodes, mogelijk zelfs met poolkappen die zich uitstrekten tot aan de evenaar. Deze theorie is bekend onder de term “sneeuwbal-aarde”. Of dit geleid heeft tot grote extincties is vanwege gebrek aan fossielen niet bekend. De volgende periode, het Ediacarium, had een veel milder klimaat.