Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 15-06-2017

Makke

betekenis & definitie

Makke - (Jidd.; mv. makkes), informeel voor ‘last, plaag, probleem, gebrek’.

Noos spoog uit. ‘De makkes uit de goode! ’ Siegfried E. van Praag: La Judith, 1980

Ganzen zijn beste bewakers, maar ze hebben één makke: als je nooit, absoluut nooit naar ze kijkt, beginnen ze te flippen en doen dan niets. Bert Hiddema: Zwart geld, 1985

Dus dat was de makke al: ze hadden geen van allen de zin, maar ook niet de macht om te beslissen. Rinus Ferdinandusse: De haren van de vos, 1985

Het zijn per slot hun makkese en niet de mijne. Albert Mol: Wat zien ik, 1988

De makke van het huidige onderwijsstelsel is bovendien dat er maar één criterium is voor ‘succes’: of je het diploma haalt, of niet. de Volkskrant, 30-05-91

Want de HO heeft weinig tijd: het is de makke van de VPRO dat alle programma’s er zo lang duren, altijd marathoninterviews, altijd hele ‘zomeravonden’. Vrij Nederland, 04-09-95

Maar de makke van de media is dat ze niet eens een opvatting hebben over het juiste publieke en privégedrag van politici. Elsevier, 14-06-97