Wat is de betekenis van Plaag?

2024-04-19
Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Plaag

Plaag, door God gezonden onheil, ramp e.d. als straf. De bekendste in de bijbel beschreven plagen -- door God als straf uitgedeelde (natuur)rampen -- zijn de tien plagen van Egypte (zie aldaar), maar ook in het bijbelboek Openbaring komen er heel wat voor. Zie bijvoorbeeld Openbaring 16:9, ‘De grote hitte verzengde de mensen en ze lasterden de naam...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

plaag

plaag - zelfstandig naamwoord 1. grote ramp of kwelling ♢ we hadden deze zomer een mierenplaag Zelfstandig naamwoord: plaag de plaag de plagen Synoniemen verschrikking

2024-04-19
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

plaag

Het Middelnederlandse plage betekende ‘pest, lues’. Het woord kwam tevens voor in verbindingen als sinte jans plage ‘vallende ziekte’. Bij Hooft komt voor de plaegh op uw hals! ‘krijg de pest’. Weijnen (1995: 126) betoogt dat plaag in de Nederlandse dialecten meestal ‘besmettelij...

2024-04-19
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

plaag

plaag - De voortdurende aanwezigheid van ongedierte, vooral in groten getale.

2024-04-19
Encyclopedie van het milieu

Oosthoek (1984)

plaag

situatie waarin een organisme zich zo snel vermenigvuldigt in een gebied, dat daardoor schade of overlast wordt toegebracht. Soorten die als plaag kunnen optreden, komen vaak gedurende lange tijd op lage populatiedichtheden voor, in evenwicht met natuurlijke vijanden en de weerstand van hun voedselbron (plant of dier) tegen aantasting. Deze lage di...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

plaag

plae, straf; onheil; (besmetlike) siekte.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Plaag

s., pleach, bisiking.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Plaag

v. (plagen), 1. door God gezonden kastijding, straf: de tien plagen van Egypte; 2. onheil, ramp, kwelling: besmettelijke ziekte en andere plagen; oorlog is een ware plaag voor de volken; de plagen van de geest, van het lichaam; — (spr.) komen die tijden, dan komen die plagen, wie dan leeft, die dan zorgt, (of) geen zorgen ...