Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 15-06-2017

Lullo

betekenis & definitie

Lullo - kletskous; sukkel; klootzak. Pejoratief slang; aanvankelijk jeugdtaal, maar door toedoen van de medewerkers aan het tv-programma Jiskefet in grotere kring populair geworden.

Lullo. Klootzak: wat een lullo dat ie jou zonder iets te zeggen heeft laten zitten. Cor Hoppenbrouwers: Jongerentaal, 1991

Lullo: waardeloze figuur, klootzak. Marnix en Marjan van Lichtenvoorde: Nieuwe woorden van de jaren negentig, 1997

Lullo. Kletskous. De mannelijke versie van lulla. Hans Auer: 'Zeg nooit doei, 1995

Bij ‘Studio Sport’ zijn ze in Jiskefet-sferen. Mart Smeets aan het einde van de uitzending van vorige week maandag: ‘Bedankt voor het kijken en ik wens u een goede avond.’ Om er tijdens de aftiteling haast onhoorbaar aan toe te voegen: ‘Lullo’s.’ Nieuwe Revu, 17-04-96

Maar de auteur, toevallig Rob Tannenbaum geheten, breekt tenminste een lans voor wellicht de echt oudste beweging ter wereld. Waarom begroeten wij elkaar niet vaker met een welgemeend: ‘En, heb je nog gerukt, lullo?’ Nieuwe Revu, 01-05-96

Zet ik mijn pet van afdelingssecretaris op, dan ben ik blij met de aanwezigheid van een studentenflat in de gemeente - daar huist een ambitieus bestuurslid dat de ‘lullo’s’ er met de haren bijsleept - en wens ik onze oudere leden (de zeventig plussers, ongeveer een kwart van het bestand) toe dat ze nog heel lang van Drees mogen trekken. Trouw, 03-05-96

Maar eerst word ik lullo in Leiden. Feesten, meisjes en roeien. NRC Handelsblad, 09-05-96

Bas kalmeerde hem wat, maar bij het huis van een ‘lullo’ gingen ze beiden ruiten ingooien. Nieuwe Revu, 09-07-97

< >