Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 14-06-2017

Jas: de - aankrijgen

betekenis & definitie

Jas: de - aankrijgen - slang voor ‘een nederlaag lijden; totaal verslagen worden’. Gezegd m.b.t. sportlieden. Een variant van de veel oudere uitdrukking een jas krijgen ‘een teleurstelling of tegenvaller ondergaan’. In De boeventaal van Koster Henke (1906) betekende het al ‘slecht wegkomen; in ’t ootje genomen worden’. Iemand een jas geven (al opgenomen door Bos, 1955) is ‘beetnemen; in het ootje nemen’. Volgens Endt en Frerichs (1974) betekende jas oorspronkelijk ‘geseling, gezien als een rugbedekkend kledingstuk’. In deze nieuwe uitdrukking zien we dus een verruiming van de betekenis.

Nee, we mogen blij zijn als we een puntje halen, voor hetzelfde geld krijgen we zwaar de jas aan. Haagse Post, 23-09-89

een jas uittrekken, sportslang voor ‘een extra inspanning leveren’.

‘Ik denk niet dat hij als Tourrenner moet wanhopen,’ vond Kuiper, ‘net als in de eerste Alpenrit had hij vandaag de pech alléén te komen zitten, en dan doe je een jasje extra uit.’ NRC Handelsblad, 16-03-93

zijn jasje keren, plotseling van mening, houding veranderen; een (politieke) ommezwaai maken.

Brouwer is echt van een grote leegte. Naar aanleiding van mijn boekje moesten we samen in een radioprogramma optreden en toen bestond ze het om te zeggen dat ze eigenlijk ook nooit communiste was geweest. Echt, mijn bek viel open. Ze heeft zo waanzinnig snel haar jasje gekeerd dat het hoogst pijnlijk wordt om ernaar te moeten kijken. HP/De Tijd, 15-10-93