D.w.z. brutaal, ongepast zijn; eig. den mond wijd openzetten om te schreeuwen; fr. engueuler qqn, attaquer qqn par des injures grossières; een groote smoel opzetten (Slop, 42); een keel opzetten (De Brune, Bank. I, 342 en ‘Een (groote) keel opzetten’); een bakkes openzetten (C Wildsch. IV, 389); vgl.
Tuinman I, 229: Hij zet een mond op als een oven; en bl. 197: Zy doen een mond op als een hooischuur (zie Coster, 529); Goeree en Overflakkee: een smoel als een men deur, het fri. hja het in bek as in opskoerde toffel, as in brivebos, as de sé; in de 17de eeuw den mont opendoen oft mer een broeckin sou spoelen (zie Ndl. Wdb. III, 1471); in Twente: nen bek opzetten as ne oenderdeure; in Brab. een schuurpoort openzetten; bij Tuerlinckx, 602: een strot openzetten; bij Harreb. I, 45: zij heeft een bek als een schuurdeur, een pij (hebr. peh, mond) opzetten (Twee W.B. 126).