Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Gepubliceerd op 10-03-2020

De (of zijne) vingers (of zich) branden

betekenis & definitie

‘Zich (onwetend) aan iets vergrijpen en daarvoor boeten, zich door onvoorzichtigheid in moeilijkheden wikkelen, zich bedrogen vinden in een koop, tegen de wet handelen’; hetzelfde als het lat. sibi asciam in crus impingere; zich in de vingers snijden (Diamst. 138; Het Volk, 8 Juni 1914, p. 8 k. 2); zijne handen of zich de handen branden (zie Lichte Wigger, 10 r, Boere-kermis, 232; in de 17de eeuw zijn gat schrapen; bij Tuinman I, 310: zijn aars krauwen. Vgl.

Van Effen, Spect IV, 15; Halma, 91: Zig branden, zijne handen branden,zig ergens in bedrogen vinden; Sewel, 140: Zyne vingers branden, to burn one's fingers; zyne handen branden, zich bedroogen vinden in een koop; Harreb. II, 381; III, 14; Kmz. 308; 350; 375; Kalv. 1,12: Neem een goeie raad van mij aan Hou je handen er af je brandt je; Dievenp. 121: De hoofdpersoon zorgde wel dat hij z'n vingers niet schroeide; Nw. School I, 103: Echte papieren paedagogen, die voor een klas gezet worden, waar ze zich dan geregeld de kromgeschreven vingers branden; VIII, 388; Joos, 73: in zijn eigen vinger snijden, tegen zijn eigen belang handelen; fri. yen yn 'e fingers fege; fr. séchauder se brulerles doigts, sa culotte, ces fesses; eng. to bum (or to cut) one's fingers; hd. sich die Finger verbrennen, ook sich den Mund verbrennen, zijn mond voorbij praten; sich schneiden, zich vergissen (Borchardt, 1053).

< >