NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Walaeus, antonius

betekenis & definitie

WALAEUS (Antonius), 3 Oct. 1573 geboren te Gent, overl. 9 Juli 1639 te Leiden, zoon van Jacques de Waele en Margaretha Wagenaers. Zijn vader was vroeger verbonden geweest aan het hof van den graaf van Egmond, maar was na diens onthoofding naar Gent uitgeweken, en had zich al spoedig bij de opstandelingen aangesloten, waartoe ook de familie van Walaeus' moeder behoorde.

Een zuster van deze, Johanna Wagenaers, was gehuwd metTitus van Edingen, predikant te St. Nicolaas, en het was daarheen, dat de ouders den 8-jarigen Antonius zonden, echter slechts voor korten tijd, want na het vertrek van ds. van Edingen naar Hillegom in 1582 keerde Walaeus naar Gent terug, en werd nu daar ter stede toevertrouwd aan de leiding van den predikant Samuel van Lansbergen. Reeds jong zou hij van zeer nabij met al de ellenden van dezen zoo woeligen tijd kennis maken. In 1583 werd Antonius' vader met nog eenige andere prinsgezinden in de gevangenis geworpen. Hij werd echter niet terechtgesteld, maar, vooral door de tusschenkomst van Petrus Dathenus, uit de gevangenis ontslagen. Spoedig daarop echter werden de rollen omgekeerd, en werd door de Spanjaarden het beleg voor Gent geslagen.

Jacques de Wale voorzag wel, dat de laatsten ten slotte meester zouden moeten worden, en zoo nam hij, nog vóór de overgave der stad, de wijk naar Walcheren, waarheen zijn vrouw en kinderen hem in 1584 volgden. Onder de vele vluchtelingen, die hetzelfde gedaan hadden, bleef Jacques de Waele voortdurend in groot aanzien. Daarom stelde de regeering van Zeeland hem aan het hoofd van de vloot, die steeds ten bate dier vluchtelingen tusschen Zeeland en Vlaanderen heen en weer voer. Later werd hij belast met het fourageeren der zee- en landmacht in Zeeland. Bij dit alles stond Antonius als knaap zijn vader vaak ter zijde, maar daar deze wel merkte, dat er in zijn zoon geen krijgsman stak, achtte hij het meer gewenscht hem als schrijver te plaatsen op het kantoor van den notaris Joost van Laren. Intusschen, de jonge man streefde naar hooger.

Door zijn emotievolle jeugd was zijn liefde voor het predikambt sterk aangewakkerd, en zoo kwam hij omstreeks 1588 op de latijnsche school te Middelburg onder leiding van den toenmaligen rector Jacobus Gruterus en den docent aan die school, den bekenden wijsgeer Johannes Murdisonius. Aangezien de bezittingen van vader en moeder Walaeus door de lotgevallen van den laatsten tijd nagenoeg geheel waren verloren gegaan, viel er aan studie niet te denken, voordat daartoe van buiten af steun was ontvangen

Gelukkig kon Walaeus in 1596 een beurs van de Staten van Zeeland machtig worden, en nu kon hij in drie jaar tijds te Leiden zijn studie geheel voleindigen. Gedurende den laatsten tijd woonde hij daar in bij den beroemden hoogleeraar Franciscus Gomarus. Na 1599 volgden voor Walaeus nu nog twee jaren van reizen. Met zijn tijdgenoot Apollonius Schotte maakte hij een studiereis door Frankrijk, Zwitserland en Duitschland, en was in 1601 weer te Leiden bij Gomarus terug. Dadelijk viel hem de eer te beurt door de gemeente te Leiden tot het predikambt te worden beroepen. Hij bedankte echter, en nu legde dadelijk Middelburg (waar bovendien zijn ouders nog woonachtig waren) beslag op den jongen, veelbelovenden prediker, in dezer voege, dat hem gelegenheid werd gegeven nu en dan voor de gemeente op te treden, en de kerkeraadsvergaderingen bij te wonen.

Het was in dezen tijd, dat de classis van Walcheren een persoon zocht voor de hervormde gemeente van Calais. Ook deze plaats werd Walaeus aangeboden, maar, evenals Leiden, door hem afgeslagen. Gelukkiger was Koudekerke. Naar deze vlak bij Middelburg gelegen gemeente nam Walaeus in 1602 het beroep aan. In 1603 huwde hij aldaar met Paschasia van IsenhoutuitMiddelburg, en reeds 1 Dec.

1604 beriep Middelburg hem nu als vast leeraar, als opvolger van Michiel Panneel. Aan dit aanbod kon Walaeus geen weerstand bieden, en zoo werd hij 19 Maart
1605 als predikant te Middelburg bevestigd. 14 jaren zou deze gemeente hem in haar midden zien, niet alleen als zeer geliefd prediker maar ook als predikant, die een levendig aandeel nam in de geestelijke stroomingen van zijn tijd, zoo zelfs, dat bij den dood van Arminius in 1609 Walaeus als diens opvolger genoemd werd. Zooals bekend, kwam de vacante leerstoel aan den arminiaan Vorstius, hetgeen het vertrek, van Gomarus uit Leiden ten gevolge had. Middelburg wist daaruit en uit de bekendheid van Walaeus met Gomarus, munt te slaan door laatstgenoemde in 1611 als predikant naar Middelburg te beroepen, en hem tevens enkele lessen in de exegese aan de latijnsche school op te dragen. Op deze wijze dacht men van die school geleidelijk een illustre school te maken; immers aan Walaeus was reeds vroeger, nadat hij het aanbod om zijn vroegeren leermeester Gruterus als rector op te volgen had afgeslagen, het onderwijs in de grieksche wijsbegeerte en later, na de komst van Gomarus, in de geloofsleer opgedragen. Zoo goed het echter vroeger in Leiden tusschen Walaeus en Gomarus gegaan was, zoo slecht ging het thans in Middelburg. Gomarus kon zijn' vroegeren leerling niet als gelijke naast zich zien, en vond bovendien veel kettersch in zijn leer. Hij verliet daarom reeds in 1614 de stad, en van de Illustre School is verder niets gekomen. Alleen behield Walaeus ook later nog den titel van ‘hoogieeraar’, en had zelfs als zoodanig vanwege Zeeland zitting in de Synode van Dordrecht van 1618. Bij de contra-remonstranten was zijn aanzien door het gebeurde met Gomarus echter niet gedaald. Dit bewijst wel het feit, dat hij in 1617 eenigen tijd door Middelburg werd afgestaan aan prins Maurits, om dezen in de twisten van dien tijd van advies te dienen. De prins bood hem zelfs ook het ambt van hofprediker aan, maar liever keerde Walaeus naar Middelburg terug, waar hij intusschen slechts nog kort zou blijven. Gedurende de Synode te Dordrecht van 1618 was hij geruimen tijd afwezig (van daar uit werd hij ook door den prins ontboden om Oldenbarneveldt in diens laatste uren bij te staan) en het kan geen verwondering baren, dat hij, die

aan de handelingen dier vergadering zoo'n belangrijk aandeel had genomen, toen na afloop daarvan de contra-remonstrantsche partij zegevierde, aangewezen was tot het bezetten van een der leerstoelen in de theologie te Leiden, die door de afzetting der remonstrantsche hoogleeraren waren vacant geworden. Zoo predikte hij afscheid te Middelburg op 10 Sept. 1619 en arbeidde de 20 laatste jaren zijns levens aan de hoogeschool te Leiden. Het voornaamste van hetgeen hij in die jaren heeft geschreven, vindt men hierna vermeld bij zijn werken. Er zij hier nog aan herinnerd, dat hij, buiten zijn professorale werkzaamheden, de eerste poging deed om een betere opleiding te krijgen voor de indische predikanten. Op zijn initiatief werd in 1627 door de O.-Indische Compagnie het seminarie te Leiden opgericht, dat echter reeds weder in 1637 moest worden opgeheven. Ook aan de op last der Synode te Dordrecht ter hand genomen nieuwe bijbelvertaling werd door Walaeus als hoogleeraar te Leiden een belangrijk aandeel genomen.

Walaeus overleed te Leiden op 9 Juli 1639. Met hem ging een der voormannen van de contra-remonstrantsche partij ten grave, een vurig belijder van de gereformeerde leer, een zoodanige echter, van wien een Hugo de Groot kon getuigen, ... ‘bij hem vindt men noch merkelijke sedigheit en billijkheit’ (zie Brandt, Hist. der Reformatie II, 314).

De werken van Walaeus zijn door zijn oudsten zoon Johannes verzameld uitgegeven onder den titel: Opera omnia (Lugd. Bat. 1647). Het voornaamste van hetgeen hij geschreven heeft valt in de leidsche periode. Toch had hij al reeds in 1615 als predikant te Middelburg van zich doen spreken door zijn tegen Wtenbogaert's Tractaetvan 'tamptendeauthoriteyteenerhoogherchristelicher overheyt in kerckeliche saecken gericht geschrift HetAmpt der kerckendienaeren midtsgaders de authoriteyt ende opsicht die een hooge christelicke overheydt daerover toecompt. (in de Opera omnia is alleen de latijnsche vertaling opgenomen; de oorspronkelijke hollandsche uitgave (Middelb. 1615) bevindt zich op de Prov. Bibliotheek van Zeeland). Uit zijn leidschen tijd verdienen verder vermelding: op leerstellig gebied Enchiridion religionis reformatae, een handboek voor de geloofsleer, naar de orde van den Catechismus; in 1625 Responsio ad censuram Johannis Arnoldi Corvini in cl. viri D.

Petri Molinaei Anatomen Arminianismi et ad scripta Remonstrantium qui ad Synodum Dordracenam citati sunt, waaruit duidelijk zijn standpunt ten opzichte van de remonstranten blijkt, en ten slotte in 1628 zijn traktaat over den Sabbath, waarmede hij zich mengde in den strijd over de sabbathsviering naar aanleiding van het in 1622 uitgekomen geschrift van den bekenden pietistischen predikant Willem Teellinck. De Rust-tijdt. Op zedekundig gebied is het meest bekend Walaeus' Compendium ethicae Aristotelicae ad normam veritatis christianae revocatum, in 1627 uitgekomen, maar waarin verwerkt was de stof, die hij reeds op zijn lessen aan de latijnsche school te Middelburg had behandeld. Noemen wij ten slotte nog als vrucht van de werkzaamheid van Walaeus met zijn drie collega's in de theologische faculteit Polyander,Riveten Thysiuste zamen de Synopsis purioris theologiae, dat in 1625 op naam van de theologische faculteit in haar geheel uitkwam, en waarvan nog in 1881 doorH. Bavinck een nieuwe druk werd bezorgd.

Zijn door D. Bailly 1636 geschilderd portret, in de collectie van den heer Crespi te Milaan, is

gegraveerd door S. Savry. Een ander hangt in de Senaatskamer te Leiden.

Het volledigst is Walaeus' leven beschreven door zijn zoon Johannes in het Vita Walaei, dat is opgenomen voor in de bovengenoemde Opera omnia. Later is dit geheele vita nog eens letterlijk afgedrukt in de Vitae selectorum aliquot virorum qui doctrina, dignitate etpietate inclaruerunt van Batesius (Lond. 1687) 600 vlg. In de 19de eeuw verscheen een levensbeschrijving van Walaeus van de hand van den middelburgschen predikant J. Borsius in het Archief van Kerkelijke Geschiedenis XIX (1848) 3 vlg. die met name voor de middelburgsche periode nauwkeuriger is dan het bovengenoemde vita. Ten slotte verscheen in 1891 te Leiden een uitvoerige, vooral uit theologisch oogpunt met zorg samengestelde dissertatie over Antonius Walaeus van J.D. de Lind van Wijngaarden. Nog zij hier vermeld een artikel van Mr. Grothe over Het Seminarie van Walaeus in de Ber. van de UtrechtschezendingsvereenigingXXIII (1882), 20 vlg.

Lasonder

< >