SANDIFORT (Eduard), zoon van Gerard S. en Geertrui Helena Snellen; geb. 14 Nov. 1742 te Dordrecht, waar zijn vader predikant was, overl. 12 Februari 1814 te Leiden. Hij genoot gymnasiaal onderwijs in den Haag, waarheen de vader 1744 beroepen was. In 1758 werd hij student te Leiden. Reeds in zijn studietijd trokken anatomie en heelkunde hem het meest aan, en hij onderscheidde zich zoo, dat hij het recht kreeg om ‘met de kap’ te promoveeren. Hij liet dit na (vermoedelijk om de onkosten daaraan verbonden), en werd gewoon gepromoveerd 19 Dec. 1763 tot Med. Doctor op een proefschrift: de Pelvi ejusque in partu dilatatione. Nu vestigde hij zich als praktizeerend geneesheer in den Haag en gaf daar gedurende 10 jaar iederjaar4 nummers, samen één flink 8o. deel uit van zijn Natuur- en Geneeskundige Bibliotheek, waarin tal van werken in 't afgeloopen jaar verschenen, besproken werden. Zoo kwam hij met tal van geleerden in briefwisseling; daardoor weer ontstond zijn Thesaurus dissertationum, een voor de literatuur in en van die dagen belangrijk werk. ‘Uit deze beide werken erkent men’, zegt G.C.B. Suringar, zijn levensbeschrijver, ‘zijn veelzijdigheid, zijn uitgebreide talenkennis en zijn onvermoeide vlijt.’ Ook roerde hij zich op 't gebied van koepokinenting en enting tegen de veepest, zooals niet minder van Doeveren en Camper gedaan hadden, beschreef hij de ziekte en hetgeen bij de gestorven dieren gevonden was en zond zijn studie bij de Kon. Zweedsche Akademie in voor de Verhandelingen. S. was nl. lid van deze Akad. Later werd dit werk ook nog afzonderlijk in 'tZweedsch uitgegeven en in 't Duitsch vertaald. Zijn kennis van 't Zweedsch diende hem om 't beroemde boek over kinderziekten van Rosen von Rosenstein te vertalen, maar hij gaf er zooveel aanteekeningen en bijvoegsels bij, dat zijn vertaling de voorkeur verdiende. Aan geleerde genootschappen in het buitenland zond hij studiën in over een geval van slagaderbarsting (1765) en over een dubbelmisgeboorte - kortom toen hij in October 1770 tot lector in de ontleeden heelkunde te Leiden benoemd werd, had hij reeds een zeer vruchtbare wetenschappelijke periode achter den rug en zeer veel naam gemaakt in Europa. 30 Apr. 1771 werd hij buitengewoon hoogleeraar in bovengenoemde vakken en 1 Febr. 1772 gewoon. 25 Mei 1772 hield hij een intreerede de Circumspecto cadaverum examine, optimo practicae medicinae adminiculo.
Zoo heeft hij jaren en jaren lang ijverig en degelijk gewerkt en was hij een groot sieraad van de leidsche hoogeschool. In 1799 werd zijn zoon Gerard tot zijn prosector et adjutor (helper) benoemd, en in 1801 tot buitengewoon hoogleeraar, om zijns vaders taak te verlichten.
Sandifort was voornamelijk anatoom, maar dan een opgevoed in de school van den grooten B.S. Albinus; scherp waarnemen en nauwkeurig weergeven was de leer van Albinus, en daaraan danken we studiën als: Descriptio musculorum hominis (1781) en Descriptio ossium hominis (1785) en 3 dln. Opuscula anatomica (1780-84). Maar meer dan Albinus hield S. het oog gevestigd op de behoefte van de geneeskundige praktijk, en was hij dus de man om de ziektekundige ontleedkunde vooral voort te stuwen. Zijn studiën over de spieren en over de beenderen van den mensch zijn zeer terecht evenals de werken van Albinus beroemd, maar niet minder geldt dit voor zijn Observationes anatomico-pathologicae (1777-81), zijn Tabulae uteri puerperae (1781), zijn Exercitationes academicae (1783-85). Zijn kennis van 't Italiaansch kwam hem te stade voor zijn studenten, ten behoeve van wie hij de Institutiones physiologicae van Caldani, hoogleeraarte Padua, vertaalde: physiologie n.l. doceerde hij sinds den dood van Fred. B. Albinus, eerst met v. Doeveren samen, later alleen. Er was dus een tijd, dat hij normale en ziektekundige ontleedkunde doceerde, college (geen kliniek) gaf in heel- en verloskunde en in physiologie.
Zijn voornaamste werk - dat nu nog een sieraad genoemd wordt voor de boekerijen, die het bezitten - is het Museum anatomicum, dat in 1793 op verzoek van de Curatoren der leidsche hoogeschool door Sandifort beschreven werd en door Veelwaard en later Abr. Delfos, zijn besten leerling, geteekend. Wanneer men weet, dat in de verzamelingen van Leiden opgenomen waren collecties van verschillende hoogleeraren: Rau, Albinus, van Doeveren, en later Bonn, dan kan men begrijpen, dat er van de hand van een man als S. een prachtwerk voor den dag kwam. Dat men in die tijden van groote staatkundige onrust zoo iets aandurfde, pleit zeer sterk voor den hollandschen durf van Curatoren, en pleit, meer dan iets anders misschien, voor S.
Voor anthropologen zijn S.'s Observationes anatomico-pathologicae (1777-81), maar vooral zijn Exercitationes academicae (1783-85) nog heden ten dage belangwekkend, en verder is voor de vergelijkende anthropologie vooral deel I van 't Museum anatomicum belangrijk, waarin S. negen platen geeft met schedelafbeeldingen van een Kalmuk, een Kazan-Tartaar, een Neger, een Rus, Zweed, Engelschman, Franschman, Italiaan.
Hij was gehuwd met Catharina Johanna Kindeed.
Zijn door een onbekende geschilderd portret is in de leidsche Senaatskamer; lithographie daarnaar van L. Springer.
Zie: G.C.B.Suringar, Vertegenwoordiging der pathologische anatomie door Gualtherus van Doeveren en Eduard Sandifort, in Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1868, 2e afd., 1 en de voorrede van het Museum anatomicumT. III, waar Gerard Sandifort zijns vaders leven beschrijft; Daniels in Biogr. Lexikon der hervorragenden Aerzte; Blok en Martin, De Senaatskamer der Leidsche Universiteit (1914) 81 n.
Sasse