NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Rees, mr. otto van

betekenis & definitie

REES (mr. Otto van), zoon van Prof. Dr. Rijk van Rees en jkvr. Jacoba Elbertinade Casembroot, geb. te Luik25 Dec. 1825, gest. te Utrecht 16 Mei 1868. Hij genoot zijn eerste opleiding te Utrecht, waar hij ook in 1844 als student in de rechten werd ingeschreven. 17 Juni 1851 promoveerde hij op proefschrift, de bekende en nog steeds gewaardeerde Verhandeling over de Aanwijsing derpolitike gronden en maximen van de Republike van Holland en West- Vriesland door Pieter de la Court (Utrecht 1851). Daarmede had hij de richting van zijn verdere studiën aangegeven; hij werd economist en wel vooral naar den historischen kant; in een tijd, toen weinigen aan de economische geschiedenis van Nederland dachten, heeft hij zich niet alleen daaraan met groote toewijding gegeven, maar ook grondslagen gelegd, waarop later kon worden voortgebouwd. In Dec. 1851 liet van Rees zich inschrijven als advocaat bij het Hof van Utrecht; maar de rechtspraktijk voldeed hem weinig; liever wijdde hij zich aan wetenschappelijken, daarnaast aan praktisch-maatschappelijken arbeid; in dit verband staat ook de uitgave van Pantheon. Tijdschrift ter verspreiding van nuttige kennis (Utrecht, 1853-1858), door hem opgericht en geredigeerd met J.W. Gunning en L. Muld er, en zijn populaire Algemeene Geschiedenis (Utr. 1854-1859; 2e dr. 1863). Terzelfder tijd wijdde hij zich aan de voortzetting van Arend's uitgebreide Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, die hij na den dood van den auteur in 1856 ter hand nam; hij bewerkte daarvan van het derde deel het eerste stuk, 135-495, het tweede stuk, 1-344 (Amst. 1857-1858); de geschiedenis van den dood van Willem I tot het sluiten van het Twaalfjarig Bestand wordt daarin op grondige, duidelijke en aangename wijze beschreven. Maar de economische geschiedenis treedt hier minder op den voorgrond dan men zou hebben verwacht van den man, die over De la Court had geschreven en daarna een met goud Bekroonde verhandeling had uitgegeven over de verdiensten van G.K. van Hogendorp als staathuishoudkundige ten aanzien van Nederland (Utr. 1854); dit boek heeft evenals zijn dissertatie zijn waarde behouden. In dit verband moeten ook worden genoemd zijn Voorlezingen (in Felix Meritis) over de geschiedenis der Nederlandsche volkplantingen in Noord- Amerika, beschouwd uit het oogpunt der koloniale politiek (Tiel 1855).

Bij Kon. Besluit van 15 Januari 1858 werd van Rees benoemd tot buitengewoon hoogleeraar in de staatswetenschappen te Groningen als opvolger van Star Numan.

Hij aanvaardde zijn ambt 24 April met een Redevoering over de staathuishoudkundige geschiedenis van Nederland (Zutphen 1858). Sedert Juli 1859 gewoon hoogleeraar, onderwees hij te Groningen staatsrecht, volkenrecht, staathuishoudkunde en statistiek. Bij Kon. Besluit van 4 October 1860 werd hij benoemd tot hoogleeraar in dezelfde vakken te Utrecht als opvolger van zijn leermeester Ackersdijck. Reeds 14 Dec. aanvaardde hij zijn nieuw ambt met een Redevoering over de wetenschap der statistiek (Utrecht 1861). Te Utrecht werd hij ontheven van het onderwijs in het volkenrecht en het staatsrecht; daarentegen werd hem dat in de politieke geschiedenis opgedragen. Natuurlijk stond bij zijn onderwijs de economie op den voorgrond, waarvoor hij als leiddraad een Overzigt der staathuishoudkunde (Utrecht 1861) uitgaf. Van veel grooter belang is echter het groote werk gebleven, waaraan hij zijn laatste levensjaren heeft gewijd. In 1863 verscheen Laspeyres' bekend werk, Geschichte der volkswirtschaftlichen Anschauungen der Niederlande undihre LiteraturzurZeitderRepublik. Men vroeg daarvan een nederlandsche vertaling aan van Rees. Deze had daartegen ernstig bezwaar, daar Laspeyres naar zijn meening uitsluitend had gezien naar de theorie, maar niet naar de practijk der oude Hollanders en daardoor hun beteekenis te laag had gesteld; volgens van Rees lieten zich in de economie de begrippen niet van de feiten scheiden; het was dus noodig ‘door samenvoeging van theorie en praktijk, regeringsbeginselen en literatuur, de geschiedenis der staathuishoudkunde in Nederland in haar geheel te schetsen’. Dat heeft van Rees gedaan in zijn algemeen bekende en gewaardeerde Geschiedenis der staathuishoudkunde in Nederland tot op het einde der 18e eeuw (Utrecht, 1865-1868, 2 dln.). In het eerste deel behandelde hij de Geschiedenis der nijverheidspolitiek in de zeventiende eeuw, in het tweede de Koloniale staatkunde derRepubliek. Daarmede was deze arbeid evenwel nog niet voltooid; in het derde deel had hij zich voorgesteld de latere geschiedenis der nijverheidspolitiek en die der financiën en het armwezen te behandelen. Niettemin blijft van Rees' boek het standaardwerk over de economische geschiedenis van Nederland. Van Rees was te's Hertogenb. 22 April 1852 geh. met Johanna Marie Constance Vreede (1829-1867), dochter van Jacobus en van Maria Catharina Constantia Mahlstedt.

Zie: de Witte van Citters in Ned. Spect. 1868, 169 vlg.; Vissering in Themis, 1868, 263 vlg. en Jaarb. Kon. Acad. 1868, 57 vlg.; Economist, 1868, 638 vlg.; Fruin in Utrechtsche Stud. Alm. 1869, 135 vlg. en Levensb. Lett. 1869, 123 vlg. (met bibliographie).

Brugmans

< >