OUTREIN (Johannes d'), bekend godgeleerde, werd 19 Oct. 1662 te Middelburg gedoopt en overl. te Amsterdam 24 Febr. 1722, zoon van Cornelis Hendrix en diens tweede vrouw Catharina Somer. Wel onderlegd op de latijnsche scholen van zijne geboortestad en Breda, vertrok hij in 1680 naar de franeker hoogeschool.
Na korte maar gelukkige studie doctor philosophiae geworden, werd d'Outrein in 1685 predikant te Oostzaan, in 1687 te Franeker, waar curatoren, zich zijner herinnerend, hem meteen bibliothecaris maakten, in 1691 te Arnhem, in 1703 te Dordrecht. Daar benoemde men hem, hoog als de roem zijner geleerdheid al gestegen was, tot professor aan de dordrechtsche school, om de wijsbegeerte en de bijbelsche oudheidkunde te onderwijzen, waarin vóór hem Salomo van Til les gegeven had. Nog eens verwisselde hij van standplaats en deed 21 Dec. 1708 zijne intrede te Amsterdam, welke gemeente hij tot zijnen dood diende. 20 Nov. 1689 was hij gehuwd te Wezel met Geertruida Sluiter, zelve schrijfster van een tweetal godgeleerde werkjes. 's Mans vroegere biografen noemen zijn huwelijk kinderloos. Wie de opdracht van zijne Honigraat der verdrukkingen aan Charlotte Amelia, hertogin van Tremouille, leest, ziet dat hij zijne vrouw prijst, en roemt in het bezit van vier aanvallige kinderen. Doch in het midden van 1696 had hij den dood van twee hunner te betreuren en kort daarna nog van zijn eenig zoontje. De bladzijden, in de opdracht aan deze dagen van rouw gewijd, leeren ons van zijn gemoedsleven meer dan een zijner andere werken.Twee dochters bereikten den volwassen leeftijd: Catharina Geertruida, geb. 24 Oct. 1694, geh. 23 Nov. 1717 met Abraham Jacob Sluiter, uitwelk huwelijk 14 Sept. 1721 geboren is Johannes Abraham d'O utrein Sluiter, pred. te Hedel; en Charlotte Amelia (1697-1731).
D'Outrein kan eerst wezenlijk gewaardeerd worden door wie zijnen tijd en zijne tijdgenooten kent. In de studeerkamer en op den kansel vertoont hij ons veel van het breedsprakige, dorre en hopeloos vervelende der toenmalige theologie en homiletiek, maar bij hem zijn er oasen in de woestijn. Hij behoorde, met Witsius, van Giffen e.a. tot de ernstige coccejanen en heeft eerlijk getracht de smakelooze droge preekmethode der cocce-
janen te hervormen door gemoedelijkheid, warmte van gevoel en evangelische moraal. Maar hij werd zelf nog al te vaak door den stroom meegesleept, in zijne afscheids- en intreepreeken is soms een stuk eenvoud en gevoel, maar zijne lijkrede op Maria van Engeland, 28 Jan. 1695 uitgesproken, vorstin meer dan ééne andere, zou men zeggen, in staat een redenaar hoog te doen stijgen, is homiletisch smakeloos door uitgesponnen analyse, terwijl de 39ste § aan Maria gewijd, wel even treft, maar toch koel blijft (De kerk in den rouw (1695) 33 vlg.). Zij is rijkelijk doorspekt met grieksch en hebreeuwsch naar de mode van dien dag, wat ook geldt van zijn Nederlands dankaltaar (voor de overwinningen der gealliëerden in 1708), terwijl zijne intreepreek te Amsterdam over Salomo's bedkamer bewaakt door zestig helden naar Hooglied3:7 vlg. naar oud-coccejaansche wijze, in de slaapkamer ‘de kerk van Christus’, in de helden de ‘overheden en predikanten’ ziet. Doch het blijft zijne verdienste dat hij, door de fouten der coccejanen te bestrijden hen dichter tot de voetianen heeft gebracht, aldus den vrede van 1738 voorbereidende. Voorts heeft d'Outrein iets gevoeld voor de noodzakelijkheid om kinderen op bevattelijke wijze godsdienstonderwijs te geven, waarin trouwens de groninger hoogleeraar Alting en Balthasar Bekker hem waren vóórgegaan. Daarentegen was zijne beteekenis als exegeet gering, terwijl zijn polemiek tegen Verschoristen en Leenhof en inzonderheid zijn strijd met den duisburger hoogleeraar Huls over Melchisedek nog slechts waarde hebben voor de historie.
In den aanvang van 1707 gaf Pierre de Joncourt zijne Entretiens sur les différentes méthodes d'expliquer l'écriture et de precher de ceux qu'on appelle coccejens et voetiens dans les Provinces Unies, fel geschrift, waarom de coccejanen als één man tegen hem opstonden. Onder hen ook d'Outrein met zijn Brief aan een vriend nopens hetboek van Mr. de Joncourt, later nog gevolgd door een Naberigt, waarop de Joncourt een Beklagbrief en d'Outrein weer een Kortbondig antwoord gaf. Jacobus Fruitier, van de partij der voetianen, deed in zijn Dankadres pogingen tot toenadering, waarop d'Outrein nog eens Opmerkingen in 't licht zond. Zoo had ook hij zijn tol der polemiek betaald. Watten slotte zijne gedichten aangaat, het is goed, dat ze vergeten zijn; vooral de Afmaninge van het kaartspel is vreeselijk; in de Rosendaalsche vermaaklijkheden (1700,1713,1718) zijn enkele goede regels en beschrijvingen b.v. de hertenjacht van Willem III op Roosendaal in 1697 (53 vlg.). Voor zijn smaak pleit, dat hij aandrong op verbetering van de psalmen Datheens.
Hij schreef: Acad. proefschrift De Lumine rationis (Franek. 1681); Excercitationes academicae IVde mentis humanae immortalitate (Franek. 1681); Korte schets der goddelijke waarheden (Amsterd. 1687), 15 maal herdrukt en in 't maleisch o.a. vertaald; De gelijkenisse van den verlooren zoon e.a. gelijkenissen (Arnhem 1692); De kerk in den rouw (Amst. 1695); De honigraat der verdrukkingen (Amst. 1697); Proefstukken van heilige zinnebeelden (Amst. 1700); Gods tabernakel (Amst. 1701); vaderlandslievende predikatiën w.o. Tweeden Eben haëzer tergelegenheyd van deoverwinningbijHochsted (Amst. 1704); Nederlandsdankaltaar (Amst. 1709); Oratio inauguralis de Nazaraeis (Dordr. 1703); Christelijke godgeleerdheid van Adam en Mozes (Amst. 1710); De sendbriefvan Paulus aan de Hebreeën ontledet (Amst. 1711); De balsem in Gilead (Amst. 1712); Gouden kleinood van de leer der waarheid (Amst. 1719); De geestelike tempelbou (Amst. 1720); Degodvruchtige zielsbetrachting
voor, onder en na het Avondmaal (Dordrecht 1720); van zijne berijmde werken kent men Korte uitbreiding van hetHooglied (Leeuw. 1682); De Rosendaalsche vermaakiijkheden (Amst. 1700); Het alfabet der godzaligheid ofte de CXIXpsalm ontledet (Amst. 1702); van zijne catechetische: Eerste beginselen dergoddelijke waarheid (Amst. 1696); Groote nuttigheid der catechisatiën (Amst. 1708); van zijne polemische, behalve de reeds genoemde, De Brief aan een vriend (Dordr. 1708); het Naberigt(ibid.) e.a.; het Kortbondigantwoord(ibid.) e.a.; Noodige aanmerkingen op een boekske.... uitgegeven door de sogenaamde Hebreeën met een voorreden tegen F. van Leenhof (Dordr. 1704); Jezus Christus de Hoogepriesterna de wijze van Melchisedek (Amst. 1713).
Zijn door J. Boonen geschilderd portret is door P. van Gunst en door J.C. Philips gegraveerd. Ook heeft J. Gole het in zwartekunst gegraveerd.
Zie: Schotel, Kerkelijk Dordrecht II, 117-160 en de aldaar 119 vlg. noot 2 opgegeven literatuur; Sepp, Godgel. onderwijslI, 100 vlg.; Nagtglas, Levensber. van Zeeuwen II, 320-323; Glasius, Godgel. Nederl. i.v.
Knappert