NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Mulerius, nicolaas

betekenis & definitie

MULERIUS (Nicolaas), of des Muliers, geb. te Brugge 25 Dec. 1564, gest. te Groningen 5 Sept. 1630, zoon van Pierredes M. een geleerd en hervormingsgezind man en Claudine le Vettre, die in 1568 te Iperen levend is begraven, zwierf ten gevolge van de vervolging der inquisitie met zijn vader geruimen tijd rond, werd daarna terschole gedaan te Brugge, waar hij o.a. onderwijs ontving van Carolus Cruquius en studeerde na de vestiging van zijn vader te Leiden - waar deze hertrouwde met Perronne Hennebo-inde theologie. Ook legde hij zich toe op de oostersche talen, maar meer nog op de medicijnen, studeerde o.a. onder Lipsius, Vulcanius, Rud.

Snellius, Bontius en Joh. Heurnius en promoveerde 24 Mrt. 1589 na verdediging (op 20 Mrt.) van Theses de Pleuritide tot med. dr. Gedurende korten tijd vestigde hij zich te Amsterdam waar hij 17 Nov. 1589 huwde met Christina Six (geb. te St. Omer in 1566, dochter van den koopman Charles S. en Alix de Lattre), doch werd in 1590 aangesteld tot stadsdoctor te Harlingen. Hier gaf hij uit een Kort onderwijs van 'tgebruyck des astrolabiums (Harl. 1595) en bleef de betrekking op verzoek vervullen tot 1603. Na een hernieuwd verblijf te Amsterdam werd hij door de Staten van Groningen en Ommelanden benoemd tot hun medicus provincialis, welke betrekking hij vijfjaren waarnam.

Bij resolutie van de Staten-Generaal van 3 Jan. 1608 ontving hij octrooi voor wellicht later verwerkte Tabulae eclipsium triplices ex hypothesibus trium in astronomica principum Ptolomaei, Copernici et Tychonis Brahaei a mundi principio ad annum Christi 2500 continua serie deductae, maar gaf in de zooeven genoemde functie nog uit Zijne Practica. Met de beschrijvinghe van de comeet alsoock mede van de pasquil ende genoechlyck discours, hoe dat wy door Gods genade aan den nederlandschen vrede zijn ghecomen (Gron. 1608), welk discours ook is opgenomen achter het testament van de oorloghe en zelfs werd berijmd (Catalogus Letterkunde I (1887) 430), terwijl hij ook in volgende jaren de uitgave van dergelijke almanakken of ephemeriden voortzette, volgens opgave tot 1626. Op raad van Joh. Bogerman en Gos. Geldorpius werd hij nog hetzelfde jaar 1608 naast Edo Neuhusius tot rector van de latijnsche school te Leeuwarden aangesteld om onderricht te geven in het grieksch en de philosophie. Zijne denkwijze op theologisch gebied blijkt uit de omstandigheid dat ook hij, door vriendschap met Scaliger in verbinding gebleven met de leidsche hoogeschool, curatoren meende te moeten waarschuwen tegen het beroep van Conradus Vorstius, evenals hij zich mengde in de zaak van den alkmaarschen predikant Adolf Venator (de desbetreffende stukken zouden, volgens Navorscher LV (1905) 542, uit onder een van M.'s nazaten berustende papieren uitgegeven zijn door diens schoonzoon Brahe (I kol. 448). Fouten hebbende ontdekt in de zon- en maantafels, die Reinhold had willen geven, had hij nieuwe tafels berekend voor 7000 jaren, tot welker uitgave hem nog Scaliger had aangespoord; met opdracht aan zijn beschermer, graaf Willem Lodewijk, en voorzien van een voorwoord door Ubbo Emmius verschenen zij thans als Tabulae Frisicae lunae solares quadruplices e fontibus Cl.

Ptolomaei, Regis Alfonsi, Nic. Copernici et Tychonis Brahe (Alcmar. 1611), welke tafels, voornamelijk bestemd tot berekening der syzygien en eclipsen, eigenlijk alleen tafels zijn voor de astronomische epacta en eclipsen (Delambre, Hist. de l'astronomie moderne I (Paris 1821) 311; een vervolg: Tabularum Frisiacarum pars altera planetarum, lunae etsolis constructarum anno 1612 berust in hs. ter groninger universiteitsbibl.

(Cat mss. (ib. 1898) no. 106) Evenals vroeger reeds zijn vriend Adriaan Anthonisz. (I kol. 156) en Scaliger, verklaarde hij zich tegen de gregoriaansche kalenderreformatie, liet zich bitter over de invoering uiten sloeg twee manieren voor om de kerk daarvan te bevrijden in het achter de gedrukte tafels volgende Kalendarium rom. vetus cum methodo Paschali emendata, dat ook afzonderlijk voorkomt (o.a. op de Bibl. Thysiana). Een beroep naar Emden sloeg M. af, doch verbond zich na de oprichting der groninger hoogeschool in 1614 daaraan als eersten hoogleeraar in de wis- en geneeskunde. Nog bekend als kundig beoefenaar der oostersche talen (Curiander, Vta Drusii(Fran. 1616) 29 en Drusii Quaesta per epp. (1595) ep. 57) werd hij, samen met twee andere zuivere calvinisten (Roggius en Mollius), 15 Mrt. 1616 door Andreae en Lontius aanbevolen voorden te Franeker opengevallen leerstoel van zijn vriend Drusius, in wiens plaats echter Amama werd benoemd; andere aanzoeken om zich elders, o.a. aan de leidsche hoogeschool, te verbinden, wees M. zelf af. Verwierp hij reeds vroeger het stelsel van Copernicus op theologische gronden, ook thans achtte hij in het bizonder de jaarlijksche beweging van de aarde in strijd met den bijbel en beweerde na 25 jaren studie ook op sterrekundige gronden de leer van Copernicus niet te kunnen volgen, in zijne Institutionum astronomicarum ll. //(Alkmaar 1616, herdr. Gron. 1649), waarin hij van zijn wiskundig talent blijk geeft de moeielijke berekening verbonden aan de oplossing van een in 1588 door Adr.

Anthonisz. voorgesteld vraagstuk (I kol. 157, nagegaan bij Delambre l.c. II (Paris 1821) 128 e.v.). Nochtans legde hij in zijn lessen dit stelsel uit en verwierf hij zich zelfs de grootste verdienste en vermaardheid door de uitgave (sinds 1543 de derde) van Copernicus' Astronomia instaurata (Amst. 1617, herdr. ib. 1640), voorzien van waardevolle noten en langen tijd voor de beste gehouden; waarschijnlijk zou men ook door hem eene derge-

lijke uitgave van Ptolomaeus hebben verkregen, indien het door hem uitgeleende hs. tot hem was teruggekeerd. Blijkens zijn Hemelsche trompetofte comeetmet een lange baert erschenen anno 1618 (Gron. 1618, met een voorwoord van zijn gelijknamigen kleinzoon (die volgt) herdrukt Harderw. 1680) geloofde hij evenals zijn leidsche ambtgenoot Snellius aan den invloed op het ondermaansche (zie Album dernatuur 1859, 161-84). Sinds 1614 werd hij o.a. metStevin, Marolois en Dou geraadpleegd in de beweerde vinding der lengten op zee van Jan Hendriks Jarichs van der Ley te Dokkum, die hij van grooten dienst was en die in twee zijner werken in 1619 en 20 brieven van M. deed afdrukken, de laatste over den oorsprong van het woord admiraal (Bierens de Haan, Bouwstoffen XXII (Amst. 1883) 3, 7, 8, 12). Bij de oprichting der W.-I. Compagnie in 1621 werd hij wegens zijne kennis tot bewindhebber der kamer Groningen gekozen. Zijn vriend Ubbo Emmius lichtte hij voor bij de samenstelling van diens Opus chronologicum (Gron. 1619), voegde daaraan toe een Diatribe de annis arabicis (later afzonderlijk en vollediger als ludacorum annus lunae solaris et turc-arabum meré-solaris (Gron. 1630)) en huldigde hem na zijn overlijden in 1625 in een lijvig Eulogium (Gron. 1628, herdr. ib. 1728).

Ook geeft men van hem op Korte tafels van sinus, tangentes, secantes. Twee malen is M. rector geweest (1620-21 en 1627-28); 20 Juli 1626 werd hij ook bibliothecaris der hoogeschool. Zijn onderwijs in de medicijnen wordt hij gezegd hoogere waarde te hebben bijgezet door anatomische secties. Een jaar nog voor zijn dood werd zijn zoon Petrus zijn ambtgenoot. M. overleed vrij plotseling onder hevige koliekpijnen in tegenwoordigheid van zijn ambtgenoot Henr. Alting; zijn lijk is in de academiekerk bijgezet.

Hij werd opgevolgd door Matth. Pasor. Zijn geschilderd portret is in de senaatskamer te Groningen; er bestaan gegraveerde portretten door S.v. Lamsweerde en G. Muntinck, beide met latijnsche verzen van H.Schonenburgh. Een lijst van zijne, ook onuitgegeven geschriften, waaronder verscheidene taalkundige en wijsgeerige verhandelingen over oudere en latere schrijvers is opgenomen in de Effigies et vitae professorum groningensium (ald. 1654) 69.

Behalve genoemde zijn van zijne kinderen nog te vermelden Carolus Christina, 11 Juli 1613 gehuwd met den franeker hoogleeraar Nic. Winsemius;Martha, gehuwd met Antonie Luts, advocaat-fiscaal van Groningen; Alida metA. Berckhuys; doch acht van haar elf kinderen zag zijn vrouw nog voor haar dood op 16 Nov. 1645 bezwijken.

Zie: Scaliger Opusc. varii argument (Par. 1610); Boeles, Levenschetsen der groninger hoogleeraren achter Jonckbloet, Gedenkboek der groninger Hoogeschool (Gron. 1864); dez. Frieslands hoogeschool II (Leeuw. 1879) 97, 99; Boot, De historia gymnasii Leovardiensis (Amst. 1890) 26-27,85 en de genealogie in Navorscher LV (1905) 542 v.v.

de Waard

< >