LUZAC (Mr. Elie), geb. te Noordwijk 19 Oct. 1721, overl. te Leiden 11 Mei 1796, zoon van Elie Luzac (geb. te Bergerac 12 Sept. 1684, overl. 30 Dec. 1759, kostschoolhouder te Noordwijk) en Anna Maria Cabrolle.Hij studeerde te Leiden klassieke letteren onder Hemsterhuis en wis- en natuurkunde onder Musschenbroek en Lulofs.
Reeds in dezen tijd werd hij gewonnen voor het wijsgeerig stelsel van Leibniz en Wolf, waaraan hij zijn leven lang is getrouw gebleven. Na de voltooiing van zijn studiën schreef hij een Disquisitio politico-moralis over de vraag Num civis innocens irae hostis longe potioris juste permitti possit, ut excidium totius civitatis evitetur (Lugd. Bat. typ i s auctori s, 1749. 8o);
maar hij promoveerde daarop niet, en verkreeg eerst tien jaren later het doctoraat met een Specimen juris inaugurale de modo procedendi extra ordinem in causis criminalibus (Lugd. Bat. 1759, 4o); sedert oefende hij ook de rechtspraktijk uit (een
pleidooi van 1775 Pamflet Knuttel no. 19088). Maar boven de praktijk trok hem altijd wetenschappelijke studie aan. Vooral is hij het geweest, die op het voetspoor van Leibniz het natuurrecht welsprekend en bondig uiteenzette en verdedigde in le Bonheur ou nouveau système de jurisprudence naturelle (Berlin 1753). Daarna onderzocht hij de vraag naar den oorsprong onzer denkbeelden in de Recherches sur quelques principes des connoissances humaines (Goettingue et Leyde 1756). De wensch om zijn beginselen onder de menschen te brengen deed hem in 1759 besluiten de Ned. Letter-Courant uit te geven, waarin tweemaal per week een overzicht werd gegeven van hetgeen in binnen- en buitenland merkwaardigs
verscheen (1759-1763, 12 dln. 8o); ‘uit hoofde van de belemmering, die men ondervindt bij de openbaring zijner gedachten’ werd de uitgave gestaakt; hij ging echter voort artikelen te schrijven in de Bibliothèque Impartiale en de Bibliothèque des Sciences. In denzelfden tijd gaf hij een Verhandeling over de volmaking der zedeleerdoorde Openbaring (Verh. Stolpiaansch LegaatI, 1761), waarin hij over de grondslagen der ethiek handelt: Hoe onafhankelijk hij in zijn denkwijze was, blijkt uit zijn Remarques philosophiques et politiques d'un Anonyme sur l'Esprit des Lois, toegevoegd aan de nieuwe uitgave van Montesquieu (Amst. et Leypsich 1765,
6 dln. 12o), waarin hij den ook door hem hoogvereerden denker in de strekking van zijn betoog en de deugdelijkheid van zijn methode kritiseert. Daarentegen was hij zeer scherp in zijn oordeel over Rousseau, wiens populariteit hem verontrustte en wiens oppervlakkigheid hem ergerde (Lettre d'un Anonyme a M.J.J. Rousseau,
Paris 1766, 8o; tegen het Contrat Social. Seconde lettre d'un anonyme a M. J. J.
Rousseau. Paris, 1767, 8o; tegen de Emile). In zijn Briefwisseling van Philagathos en Philalethes over de leer van hetzedelijk gevoel (Utrecht 1771) stelde hij de ongenoegzaamheid van het zedelijk gevoel als grondslag der ethiek in het licht. In verband met zijn vroegere studiën over het natuurrecht stond natuurlijk zijn uitgave van les Institutions du Droit de la Nature et des Gens de Wolff (Leiden, 1772), waaraan Luzac breede aanteekeningen en bijvoegsels toevoegde en dat zeer veel invloed heeft gehad. Eindelijk heeft hij zijn eigen systeem, gegrond op dat van Leibniz en Wolf, bewerkt in een zeer lijvig Du Droit Naturel civil etpolitique, en forme d'entretiens (Amst. 1802, 3 dln.; slechts de eerste helft); het tweede gedeelte bleef uit gebrek aan belangstelling ongedrukt.
Luzac was sedert 1742 evenals vele van zijn familieleden als drukker en uitgever te Leiden opgetreden; uitgaven van hem komen van 1744 tot 1769 voor. Door zijn uitgave van Lamettrie's l'Homme machine (met een opdracht aan Haller, Leyde,
1748. 8o.) geraakte hij in moeilijkheden; tegen zijn aanvallers verdedigde hij zich in l'Homme plus que machine (Londres d.i. Leiden, 1748. 8o.) en l'Essai surla liberté
de produire ses sentimens (1749. 8o.). Van dit recht heeft Luzac dan ook een veelvuldig gebruik gemaakt, daartoe ook door zijn eigen pers gemakkelijk in staat gesteld. In verband met zijn wijsgeerige beginselen heeft hij zijn meening over de politiek van den dag nooit verborgen. Hij begon met de verdediging van het toen weer fel aan-
gevallen stadhouderschap in een breed vertoog Het gedrag der Stadhoudersgezinder!, verdedigtdoorMr. A.V.K. Rechtsgeleerden (1754, Knuttel 18414: verm. herdr. 1755, Kn. 18475; herdr. 1783); het pamflet werd te Amsterdam op bevel der justitie verbrand en een premie uitgeloofd op het ontdekken van den schrijver, drukker of verspreider. Met niet minder talent verdedigde hij zijn gevoelen tijdens den zoogenaamden Wittenoorlog; achtereenvolgens verschenen De Zugt van den .... raadpensionaris Johan de Witt, totzijn Vaderland en deszelfs Vrijheid enz. (Leyden, Elie Luzac Jr., 1757, Kn. 18599 vlg.) en HetOordeel overden raadpensionaris Johan de Witt enz. (ibid. 1757, Kn. 18623 vlg.). Waarschijnlijk is de Zedige Beproeving, Kn. 18592, niet van Luzac. Het volgende jaar protesteerde hij met klem van argumenten in zijn Toets voor het Onderzoek van Groot-Brittanniens Gedrag, ten opzigte van Holland, enz. (ibid. 1758, Kn. 18660) tegen de hevige antiengelsche stemming hier te lande.
Toen in 1765 vlg. de traditioneele vrijheid van drukpers in Holland door een plakkaat op de censuur dreigde te worden besnoeid, verdedigde Luzac die vrijheid welsprekend in het Request van Comelis van Hoogeveen .... Benevens een Memorie Tot apui van 't Request bij hetzelve gevoegd (1770, Kn. 18960); de Briefvan een Regent van eene Hollandsche Stad, rakende de Drukpers, (Kn. 18946) is misschien ook van Luzac. In den partijstrijd der volgende jaren mengde hij zich herhaaldelijk. Van 1772 tot 1776 gaf hij de
Annales Belgiques (15 dln. 12o.), waarin de tijdsgeschiedenis, vooral de amerikaansche vrijheidsoorlog werd beschreven en beoordeeld, dit laatste niet van den gebruikelijken gunstigen kant. Hierin ging hij in tegen den stroom des tijds, gelijk in Reinier Vrijaards Openhartige Brieven (Dev. en Zwolle, 1781-1784, 4 dln.) en de Vaderlandsche Staatsbeschouwer (1784-1790). Zijn Ophelderende aanmerkingen
op n°. 143, 144, 145, 146 van de Post van den Nederrhijn (Amst. 1783, Kn. 20431) zijne en verdediging van den stadhouder (Kn. 19742, 20134, 20269, 20429, 20532, 20880 zijn onzeker of niet van Luzac).
Maar het meest bekend is Luzac gebleven door zijn studiën over de economische geschiedenis van Nederland, eerst verwerkt in La Richesse de la Hollande, van
Joseph Accarias de Sérionne (Londres(Leiden?) 1768.3dln. 12o.; 1778,
2 dln. 4o.; 5 dln. 12o.). De nederlandsche bewerking (Hollands Rijkdom, behelzende den oorsprong van den koophandel en van de magt van dezen staat (Leiden,
1780-1783, 4 dln. 8o.; 2e uitg. Leiden, 1801,4 dln. 8o.) is heel wat uitgebreider dan de fransche; zij steunt ‘niet op begrippen, welken het een vruchtbaare verbeeldinge weinig moeite kost te smeeden, maar op wisse daden en op de waarheid der gebeurtenissen’; Luzac volgt daarin na ‘de leerwijze, welke de doorluchtige Newton in de Natuurkunde heeft ingevoerd: wij hebben met de daaden, met de gebeurtenissen geraadpleegd, even als de hedendaagsche natuurkundigen bij de natuur door waarnemingen te raade gaan’. Het is de eerste volledige handelsgeschiedenis van Nederlanden als zoodanig nog van waarde; het is intusschen verre van onpartijdig, wat reeds is opgemerkt door Lüders (Gesch. des Holl. Handels, Leipzig, 1788).
Luzac's laatste werk, voor hem karakteristiek, was zijn Briefoverhetgevaar, gelegen in de verandering van de Staatsregeling van een eenmaal gevestigd Bestuur (Leiden, 1792).
Hij huwde 1o. Hamburg 3 Nov. 1750 Augustine Ernestine Tick;2o. mej. Massuet; 3o mej. In 't Hout wed. Cabryn.
Zie, behalve de genoemde werken van Luzac zelf en den Catalogus der pamfletten enz. van Knuttel: H.C. Cras in Alg. Konst-en Letterbode, 1813, II, 187 vlg., 404 vlg., 422 vlg.; vertaling daarvan in Magasin Encyclopedique 1813, IV, 309 vlg.; d u Rieu, voorrede van den. Catalogus der boeken nagelaten door Mr. L.C. Luzac (Leiden 1872); Knappert in Leidsch Jaarboekje, 1910, 112 vlg.
Brugmans