LETTINGIUS (Jacobus), ook Laitin gius, geb. te Leiden in of ± 1577, overl. aldaar 30 Juli 1625. Hij studeerde te Leiden in de rechten, verdedigde in Maart 1594 Theses logicae de Categoria Relationis en 19 Apr. 1595 Theses physicae de Ortu et Interitu,
beide exercitii gratia. Bij Resol. van Curatt. van 9 Febr. 1596 werd besloten, dat hij tegen vergoeding de eerste proeven
van prof. Vulcanius' grieksche uitgaven zou lezen. Na den graad van I.U. Licentiatus te hebben verkregen, werd hij tot buitengew. hoogleeraar in de Instituten te Leiden benoemd te zamen met Lindershausen. Beiden bekwamen het recht aan de examens en promoties deel te nemen, maar zouden ten aanzien van het honorarium als één gelden. Het jaar dezer aanstelling wordt door het Alb.
Acad. en door Siegenbeek op 1609, door Bronchorst op Juli 1612 gesteld. Waarschijnlijk ontstond deze onzekerheid hierdoor, dat hij reeds vóór zijne benoeming publieke lessen gaf. De Resol. Curatt. op 8 Febr. 1609 vermelden, dat hij toen reeds ^ jaar de lessen over Instituten had waargenomen. Tot rector der triviale school te Leiden benoemd op 7 Febr. 1613, werd hij reeds in Jan. 1624 afgezet wegens slecht gedrag en weinig zorg voor de belangen der school. Korten tijd later overleed hij. Een Carmen eucharisticon aan de leidsche regeering is in een bundel Disputaties in het Senaatsarchief.
Zie: Siegenbeek, Leidsche Hoogesch. II, T. en B., 93; Diarium Ev. Bronchorstii, 124, 129, 130, 188, 192.
van Kuyk