(Kerkplein) was oorspronkelijk gewijd aan de H.H. Cosmas en Damianus.
De laat-gotische, bakstenen kruiskerk met driebeukig schip, korte transeptarmen en een vijfzijdig gesloten koor, verving een vermoedelijk 14de-eeuwse kerk. Hiervan stonden de zijmuren ruim een meter meer naar binnen.
Oorspronkelijk 14de-eeuws is ook de toren, die niet precies in de as van het schip staat. Hij was aanvankelijk slanker en had een trans met kantelen.
In 1705 kwam er een nieuwe spits op en in 1899 kreeg het bovenste deel van de toren een bekleding met machinaal vervaardigde baksteen. Het 15de-eeuwse schip sluit aan drie zijden op de toren aan.
De ruimten naast de toren zijn door wanden afgescheiden en dienden misschien als kapellen. Aan de zuidzijde van het schip ontbreken steunberen, maar die moeten er wel zijn geweest.Koor, transept en middenschip hebben houten spitstongewelven, de zijbeuken halve tongewelven. De kap van het koor is wat lager dan die van het schip, terwijl de vloer van het koor hoger ligt dan de rest van de kerkvloer. In het schip zetten de scheibogen extreem laag aan op de korte, nu wit gepleisterde, natuurstenen zuilen, die vermoedelijk uit de oudere kerk afkomstig zijn. De zuilen hebben achtkantige basementen en kapitelen met koolbladeren. Onder de ramen in de zuidmuur van het schip bevinden zich halfronde nissen; in de oostwand van het transept zitten mogelijk voor altaren bestemde nissen met afgeronde hoeken. Deze nissen en een klein spitsboogvenster in het transept kwamen tijdens de restauratie van transept en schip in 1930-'32 tevoorschijn.
De tijdens de Reformatie gedeeltelijk dichtgemetselde vensters van het koor werden tijdens de laatste restauratie van 1970-'73 heropend. Bij deze jongste omvangrijkste restauratie legde men enkele muurschilderingen bloot, waaronder vier wijdingskruisen in het koor. Ook zijn toen de schotten weggehaald, die sinds de Reformatie het koor van de rest van de kerk hadden gescheiden.
Het koorhek dateert uit 1542 en staat op zijn oude plaats onder de triomfboog. Het vertoont fijn vroeg-renaissance-snijwerk, vooral aan de balusters en in de met blauw en bladgoud beschilderde panelen van het fries met saters en hermen. Hetzelfde geldt voor de houten preekstoel, waarvan de vijf boogpanelen van de kuip met schelpen zijn gevuld en waaronder zich de vier schrijvende evangelisten bevinden. Uit de 17de eeuw dateert het doophek met twee koperen doopbogen, lichtarmen en lezenaar.
Tegen de koorsluiting bouwde men in 1723 een achtkantige grafkapel voor Theodorus de Leeuw, ambachtsheer van Abcoude. Een lichtkoepeltje bekroont het hoge dak. De kapel heeft met stucwerk versierde plafonds en tegen de achterwand hangen rouwborden. De toegangspoort in zwart marmer is ontworpen door J.B. Nijs en voorzien van in wit marmer gehouwen leeuwen, die onder meer het wapen van Abcoude flankeren. Aan weerszijden van de ingang zijn de familiewapens aangebracht. Het orgel dateert uit 1862.