Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

Gepubliceerd op 08-10-2020

schobberdebonk

betekenis & definitie

(< schobber, schooier + bonk, kerel), in de verb. op de schobberdebonk lopen, gaan, zitten, aan de bedelstaf zijn, klaplopen, bedelen: Daar valt nog wel eens een stuk en een brok van af voor de koters. Al zitten ze nou niet op de schobberdebonk, want ome Toon heeft zelf een paar goeie jatten aan zijn lijf, SMIS2 297.

< >