(< schobber, schooier + bonk, kerel), in de verb. op de schobberdebonk lopen, gaan, zitten, aan de bedelstaf zijn, klaplopen, bedelen: Daar valt nog wel eens een stuk en een brok van af voor de koters. Al zitten ze nou niet op de schobberdebonk, want ome Toon heeft zelf een paar goeie jatten aan zijn lijf, SMIS2 297.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk