Zwikken
(zwikte, heeft en is gezwikt), 1. (overg.) knakken, de lendenen breken: zij zwikte het kind; 2.(onoverg.) omslaan en breken: een kind laten zwikken, het achterover laten slaan, zo dat de lendenen breken ; een verdraaiing of verstuiking krijgen (door uitglijden of misstappen): mijn voet zwikte ; 3. (overg.) (schoenm.) het leer...