Tarten
(tartte, heeft getart), 1. zich niet laten afschrikken door, aandurven, trotseren: gevaren, zelfs de dood tarten. 2. boos maken, prikkelen, tergen: tart haar niet. 3. prikkelen tot een handeling, uitdagen: ik tart hem, zulks te bewijzen. 4. evenaren, niet onderdoen voor. 5. overtreffen, te boven gaan: een ellende die elke be...