Wat is de betekenis van schoof?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schoof

v. (schoven), 1. tot een bundel of garf samengebonden hoeveelheid halmen: schoven binden; 2. (gew.) bundel uitgedorst stro; 3. (gew.) gewas van veldvruchten die gemaaid worden; inz. in de verb. het ontbloten der (voor: van de) schoof; 4. (zeew.) verzameling van al de delen waaruit een sloep is samengesteld; 5. bundel duigen...

2025-07-29
AI woordenboek

ChatGPT (2023)

schoof

"Schoof" kan verwijzen naar: - (landbouw) een bundel gewassen, zoals graan, hooi of stro, die bij elkaar zijn gebonden na het oogsten. Deze bundels worden vaak op het land gezet om te drogen voordat ze verder worden verwerkt of opgeslagen; - (veeteelt) een bundel voeder (bijv. hooi, stro) die aan vee wordt gevoerd als voedsel; - (bouw...

2025-07-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schoof

schoof - zelfstandig naamwoord 1. halmen die tot een bundel zijn samengebonden ♢ vroeger werd het graan in schoven gebonden en tegen elkaar geplaatst om het te laten drogen Zelfstandig naamwoord: schoof de schoof ...

2025-07-29
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Schoof

schaap; Nieuwhoogduits Schaf.

2025-07-29
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Schoof

Bundel halmen of stengels van een rijp gewas. In sommige streken van Ned. verstaat men er meer in het bijzonder de wat grotere bossen afgedorst stro onder, elders wordt het woord ook voor het nog onafgedorst gewas gebruikt.

2025-07-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schoof

s., skeaf; het graan, riet is tot schoven gebonden, it nôt, reid is yn ’e bân; uitgedorste — stro, grude, grute, skobbe; twee schoven riet, in werp reid; het kan beter van de — dan van de band, it kin better fan ’e stêd as fan it doarp.

2025-07-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schoof

v. schoven (een tot een bundel samengebonden hoeveelheid gemaaide gewassen, inz. koren, vlas; garf; houthandel: 500 stuks): aan schoven zetten.

2025-07-29
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Schoof

1° (landb.) ➝ Garve. 2° (Meetk.) Een stralen-, resp. vlakkenschoof wordt gevormd door alle rechten in de ruimte, resp. alle vlakken in de ruimte, die door éénzelfde punt gaan.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schoof

(schofj) v. (schoven; -je) bundel nl. 1. samengebonden hoeveelheid graanhalmen of andere gemaaide gewassen : in, tot schoven binden ; de tiende. de elfde -, als tiende, als belasting. Syn. garf. 2. 500 stuks in de houthandel.