Schede
(-n), SCHEE, v. (-ën), 1. omhulsel, platte koker waarin men het lemmet van messen en zwaarden steekt: de schede van een degen; een mes in een schee dragen; het zwaard in de schede steken, ook fig. voor: de oorlog staken: — (zegsw.) het ene mes houdt het andere in de schee, de vrees voor beantwoording belet dat...