Wat is de betekenis van Praktizijn?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Praktizijn

(<OFr.), m. (-s), 1. (oorspr.) rechtsgeleerde die partijen bijstaat bij het voeren van een proces; 2. (thans) niet-academisch gevormd juridisch adviseur ; z.g. zaakwaarnemer.

2025-07-28
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Praktizijn

[v. vroeger Fr. practicien] zaakwaarnemer.

2025-07-28
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Praktizijn

zaakwaarnemer

2025-07-28
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

praktizijn

(de, -s), (verouderend) advocaat opgeleid aan de voormalige Rechtsschool te Paramaribo, dus met een graad, maar niet een academische. Ga maar naar een praktizijn, zei hij langs z’n neus weg. Dat was, zoals altijd, olie op het vuur (Vianen 1979: 39). -Etym.: In veroud. AN een al of niet gegradueerde gerechtsdienaar.

2025-07-28
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Praktizijn

zaakwaarnemer

2025-07-28
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Praktizijn

(ouderwets voor:) advocaat, procureur.

2025-07-28
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

praktizijn

m. praktizerend geneesheer, advocaat; inz. procureur, zaakwaarnemer.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

praktizijn

m. praktizijns (praktizerend geneesheer, advocaat; zaakwaarnemer); vero.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

praktizijn

('zijn) m. (—s) niet-akademisch gevormd Juridisch advizeur, zaakwaarnemer.