Wat is de betekenis van Onpasselijk?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onpasselijk

bn. (-er, -st), onwel, geneigd tot braken, misselijk: onpasselijk worden.

2025-07-25
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

onpasselijk

misselijk; braakneigingen vertonend. Vroeger in een ruimere opvatting: ‘niet lekker’. De meer eufemistische betekenis ontstond in de negentiende eeuw en vinden we bijvoorbeeld terug bij de Vlaamse schrijfster Virginie Loveling. Wetenschappers aan een universiteit moet je niet opzadelen met gebruikersgroepen en afnemers van kennisprodukten. Bij het...

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onpasselijk

adj., mislik, raer, mâl.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onpasselijk

bn. (onwel, misselijk; geneigd tot braken): het vrouwtje was in de kerk onpasselijk geworden.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onpasselijk

(on'passslək) bn. (-er, -st) onwel, misselijk : worden.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onpasselijk

bn. (-er, -st), onwel, geneigd tot braken, misselijk: onpasselijk worden; ook fig.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onpasselijk

bn. (-er, -st), onwel, geneigd tot braken, misselijk : onpasselijk worden. ONPASSELIJKHEID, v. gevoel van misselijkheid.

2025-07-25
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)