Omzwerven
I. (zwierf om, heeft omgezworven), zwervend omgaan of zich her- en derwaarts begeven, omdolen, omdwalen, eig. en fig.: langs alle kusten omzwerven; na lang genoeg omgezworven te hebben, heeft hij zich hier gevestigd; wij zwerven op deze aarde om; in de bossen omzwerven; gij behoort nog niet tot de onzen, nog zwerft gij om in de kronke...