Wat is de betekenis van Omgorden?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Omgorden

I. (gordde om, heeft omgegord), (kledingstukken en wapens) om de heupen, om het middel vastbinden: zij gordde ’t heilig ordekleed om; hij gordde zich het pantser om; II. (omgordde, heeft omgord), 1. (als) met een gordel of band omgeven: hij omgordde zijn lendenen met een linnen doek; zich omgorden (met iets); 2. (bijb.) (zich) toerusten, ge...

2025-07-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

omgorden

omgórden - Werkwoord 1. (refl) met een gordel omgeven, omringen, omdoen 't Zijn vijftig jaren dan, sints met beschroomde stoutheid
uw jonkheid zich omgordde, om de eêlste vrucht der oudheid
aan d' Amsterl gâ te slaan met zijner zonen bloem, ...
ómgorden - Werkwoord 1....

2025-07-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Omgorden

v., omgurdzje.

2025-07-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

omgorden

omgordde of gordde om, h. omgord of omgegord (kledingstukken of wapenen om de heupen vastbinden; omgeven met): de lenden omgorden met een linnen doek; zich omgorden, fig. lit. t. zich gereedmaken.

2025-07-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

omgorden

1. ('om) (gordde om, heeft omgegord) met een gordel omdoen: hij gordde zich het pantser om. 2. ('gordən) (omgordde, heeft omgord) met een gordel omgeven: zich de lendenen met een linnen doek; zich -, ook Fig. zich gereedmaken voor een werk, tocht enz. ➝ lende.

2025-07-29
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Omgorden

Het woord omgorden en zich omgorden komt ettelijke malen in de Schrift voor in den letterlijken zin; en dan 6f meer in ’t algemeen: omgord, omhangen zijn met een bepaald kleed, bijv. met een linnen lijfrok (1 Sam. 2 : 18; 2 Sam. 6 : 14), met een opperkleed (Joh. 21 : 7, vgl. Hand. 12:8); ook symbolisch, aangaande des Heeren werk gedaan aan Je...

2025-07-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

omgorden

(omgordde, heeft omgord), 1. (als) met een gordel of band omgeven: hij omgordde zijn lendenen met een linnen doek; zich — (met iets); 2. (zich) toerusten, gereedmaken, om een werk of een tocht te ondernemen; toerusten of voorzien met een zedelijke hoedanigheid.

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Omgorden

omgorden, (gordde om, heeft omgegord), (van kleedingstukken en wapenrusting), ze zich om de heupen, om het middel vastbinden: zij gordde 't heilig ordekleed om; hij gordde zich het pantser om; — (omgordde, heeft en is omgord), met een gordel of band omgeven, omsluiten, er dien om vastbinden : hij omgordde zijne lendenen met een linnen do...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-29
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Omgorden

b.w. t. w. een schip, waarvan de inhouten dreigen los te gaan, met kabels beleggen om de losse deelen by elkander te houden.