Omgorden
I. (gordde om, heeft omgegord), (kledingstukken en wapens) om de heupen, om het middel vastbinden: zij gordde ’t heilig ordekleed om; hij gordde zich het pantser om; II. (omgordde, heeft omgord), 1. (als) met een gordel of band omgeven: hij omgordde zijn lendenen met een linnen doek; zich omgorden (met iets); 2. (bijb.) (zich) toerusten, ge...