Wat is de betekenis van nekken?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nekken

(nekte, heeft genekt), 1. de nek omdraaien, doden; — (jag.) het bij de achterlopers opgenomen haas of konijn met de kant der rechterhand in de nek slaan; 2. knauwen: dat heeft hem genekt, zijn kracht gebroken ; — een voorstel nekken, maken dat het niet aangenomen wordt; 3. vernielen, kapot maken: wie heeft dat glas genekt?

2025-07-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

nekken

1) (1991) (stud.) kotsen. Syn.: over je nek* gaan. • Nekken: kotsen. (Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991) • Nekken: kotsen, ook: barfen, achteruit eten, een vloerpizza leggen, de sfinx aanbidden, de porseleinen troon omhelzen. (Leids universitair weekblad, 14/08/2014) • Ik was aanwe...

2025-07-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nekken

nekken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord nek nekken - Werkwoord 1. (palindroom) (ov) noodlottig worden; letterlijk: iemand de nek te breken Die laatste windvlaag heeft hem net genekt en hem van de weg doen belanden.

2025-07-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nekken

v., nekje.

2025-07-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nekken

nekte, h. genekt (in de nek slaan, doden, vermoorden; fig. de genadeslag geven): een konijn in de nek slaand doden; fig. dat heeft hem genekt, zijn kracht gebroken.

2025-07-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

nekken

(’nekkən) (nekte, heeft genekt) 1. in de nek slaan, doden, vermoorden ; een konijn, vijand -. 2. breken, kapotmaken : een fles, een stoeltje -. 3. iemands kracht breken : die teleurstellingen hebben hem genekt. 4. doen mislukken ; een plan, voorstel -.

2025-07-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

nekken

(nekte, heeft genekt). 1. de nek omdraaien, doden; (jagersterm) het bij de achterlopers opgenomen haas of konijn met de kant van de rechterhand in de nek slaan; 2. knauwen: dat heeft hem genekt, zijn kracht gebroken; een voorstel nekken, maken dat het niet aangenomen wordt; 3. breken, kapotmaken: wie heeft dat glas genekt?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Nekken

Nekken (nekte, heeft genekt), dooden, vermoorden; (jagersw.) het bij de achterloopers opgenomen haas, of konijn, met den kant der rechterhand in den nek slaan; omhakken (een zwaren boom); tergen, boos maken; — dat heeft hem genekt, zijne kracht gebroken; — wie heeft dat glas genekt?, gebroken; — een voorstel nekken, maken dat he...

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)