Wat is de betekenis van Hoefijzerbek?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

hoefijzerbek

1) (1972) (inf.) ontevreden mond. Vanwege de omlaag gebogen mondhoeken. Vgl. grafbek*. • Hoefijzerbek: ontevreden mond. (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972) • Hoefijzerbek: ontevreden gezicht. (Opoe Herfst. Samengesteld door het reclame adviesbureau Advertising Marketing + Design. 1973) • Hoefijzerbek. [onte...

2025-07-28
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

hoefijzerbek

chagrijnig persoon. Eigenlijk: ontevreden gezicht (in deze betekenis reeds terug te vinden in een Rotterdamse woordenlijst: Opoe Herfst, 1973). Dolf is gewoon een goor stuk hoefijzerbek dat zich hier met semi-intellectueel gelul kan handhaven. (Boudewijn Büch, Links, 1986)

2025-07-28
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Hoefijzerbek

een - hebben met een ontevreden gezicht rondlopen. Vanwege de omlaag gebogen mondhoeken. In Opoe Herfsten bij Piet Grijs. In het hierna volgend citaat ook als zelfstandig naamwoord voor een chagrijnig persoon: Dolf is gewoon een goor stuk hoefijzerbek dat zich hier met semi-intellectueel gelul kan handhaven en de baas over ons speelt. (Boudewijn B...

Gerelateerde zoekopdrachten