Wat is de betekenis van fluctueren?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fluctueren

(fluctueerde, heeft gefluctueerd), golven, schommelen, rijzen en dalen (inz. van beursprijzen): de beurs heeft sterk gefluctueerd; de markt fluctueerde hier door dezelfde oorzaken als te New York.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fluctueren

fluctueren - Werkwoord 1. (inerg) onregelmatig variëren (binnen bepaalde grenzen), schommelen De rente fluctueert dagelijks. Het werknemersaantal heeft in de loop der tijd gefluctueerd tussen 13 en 20 personen. Woordherkomst afgeleid va...

2025-07-28
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Fluctueren

[Fr. fluctuer, van Lat. fluctuare, -atum: zie flotteren] schommelen, op en neer gaan; (fig.) weifelen; fluctuerende variabiliteit, (biol.) vloeiende variaties van kwantitatieve eigenschappen bij nakomelingen van eenzelfde levend wezen.

2025-07-28
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Fluctueren

(fluktueren) schommelen; rijzen en dalen

2025-07-28
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Fluctueren

heen en weer gaan, schommelen; het inwonertal van een stad fluctueert: het neemt nu eens toe, dan weer af.

2025-07-28
Ambtelijk taalgebruik

Wouter de Koning (1976)

fluctueren

schommelen.

2025-07-28
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Fluctueren

schommelen, weifelen

2025-07-28
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

fluctueren

dobberen; weifelen, besluiteloos zijn; schommelen, op en neer gaan (v. prijzen).

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

fluctueren

gefluctueerd (Fr. [Lat. fluctuare]: dobberen, op- en neergaan; schommelen inz. van beursprijzen): de fluctuerende prijzen.