Flodderen
(flodderde, heeft geflodderd), 1. (veroud. en Zuidn.) fladderen; 2. (van kleren) te ruim om het lichaam zitten, niet passen ; 3. slordig of morsig werken ; 4. in of door een vloeistof plassen, baggeren, modderen: kinderen flodderen graag; 5. (Zuidn.) vleien, flikflooien.