Bot
I. v. (-ten), 1. tot de platvissen behorende, voornamelijk in brak water levende vis (Pleuronectes flesus), in hoofdzaak glad, maar met stekelige schubben langs de zij streep ; — als stofn.: gebakken, gekookte bot; vgl. tarbot, heilbot; — (gew.) die zaak is een gebakken botje, dat is beklonken, in orde, afgesproken; — hij heeft bo...