Blijmoedig
bn. bw. (-er, -st), opgeruimd van geest, opgewekt, niet neerslachtig; inz. aanvaardend tgov. leed en tegenspoed, berustend in een hogere wil: blijmoedig zijn dagtaak afwerken; blijmoedig zijn kruis dragen; zij gingen blijmoedig de dood te gemoet.