Afpitsen
(pitste af, heeft afgepitst), (Zuidn.) al pitsende of knijpende wegnemen, afpeuteren; (ook) beknibbelen, een gedeelte van te betalen geld op kleingeestige wijze inhouden.
Van Dale Uitgevers (1950)
(pitste af, heeft afgepitst), (Zuidn.) al pitsende of knijpende wegnemen, afpeuteren; (ook) beknibbelen, een gedeelte van te betalen geld op kleingeestige wijze inhouden.
Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)
afnemen. afhalen; afknabbelen; afnemen; weghalen. Voorbeelden: Moos en Mancebo konden er geen seconde afpitsen, en in de vlakke tien kilometer na de afdaling, door de vallei van de Rhône, verloren ze zelfs nog tijd op de vijf koplopers. http://www.hln.be/hln/cch/det/art_9385.html
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)
inhouden van Tegen de avond komt Esther terug met een kabas winkelwaren waar ze overal wat afgepitst heeft voor eigen gebruik, en is haar emmer vol gelopen. (Louis Paul Boon, De vergeten straat) Geen Algmeen Nederlands Gangbaarheid: 2 Vlaamsheid: 5
Peter Bakema (2003)
(pitste af, afgepitst) afhouden, inhouden op loon enz. beknibbelen op, afdingen, afpingelen, afknijpen, afpeuteren. De Zwijnaardenaar wil enkele minuten van zijn besttijd (2.13.24) afpitsen, maar had de jongste weken te kampen met rugpijn. - LN, 19-04-2002.
Walter De Clerck (1981)
(Geld) zuinig, kleingeestig opzij leggen; (deel van het te betalen loon) inhouden; afknijpen, afpeuteren; ook: beknibbelen; afdingen, afpingelen. De luttele franken, een jaar lang van de karige pree afgepitst..., het verdubbeld zakgeld op kermisdag, alles moet er door dien dag, aan drank en dans, WACHTERS 1946, 13. Van ’t loon van vader word...
Jozef Verschueren (1930)
('af) (pitste af, heeft afgepitst) 1. Eig. er pitsend afnemen. 2. Metf. kleingeestig van het te betalen gedrag afhouden.
J.H. van Dale (1898)
Het begrip afpitsen heeft 2 verschillende betekenissen: 1. afpitsen - AFPITSEN, (pitste af, heeft afgepitst), (gew.) met de zweep of karwats afrossen: een hond afpitsen; (bij uitbr. ook) afrossen, afranselen : ze hebben hem daar duchtig afgepitst. 2. afpitsen - AFPITSEN, (pitste af, heeft afgepitst), (Zuidn.) al pitsende of knijpende wegnemen; (oo...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: