Literatuur, Geschiedenis en Theorie

J.A. Dautzenberg (2009)

Gepubliceerd op 06-02-2017

dadaïsme algemeen

betekenis & definitie

Het dadaïsme ontstond in Zürich in 1916 bij een aantal vluchtelingen: de Duitsers Hugo Ball (1888-1927; dramaturg en schrijver) en Richard Huelsenbeck (1892-1974; schrijver, later psychiater), de Elzasser Hans/Jean Arp (1887-1966; dichter en beeldend kunstenaar), en de Franstalige Roemenen Tristan Tzara (1896-1963; dichter) en Marcel Janco (1895-1984; schilder en architect).

In een café organiseerden ze eens per week het ‘Cabaret Voltaire’: culturele avondjes maar dan wel op dadaïstische wijze, d.w.z. met de bedoeling het publiek te provoceren. ‘Épater les bourgeois’ (de burgerij paf doen staan) is de term die hiervoor in de kunstgeschiedenis wordt gebruikt. De term ‘dada’ is waarschijnlijk per toeval in een Frans woordenboek gevonden toen men op zoek was naar een naam voor de activiteiten. Het woord betekent ‘stokpaardje’ (het kinderspeelgoed), maar is bedoeld als een nonsenswoord dat niets betekent, net zoals ook het dadaïsme opzettelijk zinloos is.

De dadaïsten zagen zichzelf namelijk niet zozeer als kunste­naars maar als kunstenmakers. ‘Het begin van Dada was niet het begin van een kunstrichting maar van wal­ging,’ schreef Tristan Tzara. Ze walgden van een wereld die beheerst werd door over­leefde dogma’s en burgerlijke conventies en van een kunst die niets anders deed dan deze wereld op een of andere manier representeren. De Franse dadaïst Louis Aragon (1897-1982) schreef:

Geen schilders meer, geen literatuur meer, geen musici, geen godsdienst [...] geen politici, geen proletariërs, geen bourgeoisie [...] geen vaderlanden; weg, eindelijk weg met al deze imbeciliteiten, niets meer, niets meer, niets meer.