Rechtse guerrillastrijders die in de jaren tachtig de Sandinisten in Nicaragua bestreden.
In juni 1979 werd Anastasio Somoza, de dictator van Nicaragua, door de Sandinisten verdreven. De nieuwe regering begon onder meer met landhervormingen. De bezittingen van de Somoza's werden verdeeld onder boeren en boerencoöperaties. Toen de Verenigde Staten de hulp aan Nicaragua stopzetten, werd het bewind nog radicaler. Somoza-aanhangers die hun bezittingen waren kwijtgeraakt en ex-leden van de Nicaraguaanse nationale garde vormden de Fuerzas Democráticas Nicaragüenses (FDN, Democratische Krachten van Nicaragua) die, financieel gesteund door de Amerikaanse inlichtingendienst CIA, een leger van ongeveer tienduizend `contra's' recruteerden. De contra's werden door de regering van president Reagan als vrijheidsstrijders gezien. Hun hoofdkwartier was in Miami gevestigd. Zij opereerden vanuit Nicaragua's buurlanden Honduras en Costa Rica. Door de acties van de contra's was het Sandinistische bewind gedwongen veel van de schaarse middelen voor de strijd te gebruiken, waardoor de economische ontwikkeling stagneerde.
Nadat de Sandinisten een verkiezingsnederlaag hadden geleden en de nieuwe Amerikaanse president George Bush de hulp had stopgezet, staakten de contra's in 1990 hun acties. Onder de naam recontra's (herbewapende rebellen) namen ze in 1992 opnieuw de wapens op tegen de regering. Ze verzetten zich tegen de grote invloed van de Sandinisten in het leger. Deze acties hadden echter vergeleken met de strijd van de contra's niet veel om het lijf. Onder meer door bemiddeling van vertegenwoordigers van de rooms-katholieke Kerk werd begin 1994 een akkoord over demobilisatie van de recontra's bereikt.