Gepubliceerd op 13-06-2017

Nicaragua

betekenis & definitie

Het grootste land in Midden-Amerika.

Nicaragua was van 1524 tot 1821 in handen van de Spanjaarden. Na zestien jaar deel te hebben uitgemaakt van de Centraal-Amerikaanse statenbond werd het land in 1839 zelfstandig. In de twintigste eeuw werd Nicaragua twee keer bezet door de Verenigde Staten (1911-25 en 1926-32), die hun invloed in de regio wilden behouden. Van 1936-79 werd het land dictatoriaal bestuurd door de familie Somoza, die steun kreeg van de Verenigde Staten. Nicaragua voerde van 1948-49 en in 1955 oorlog met Costa Rica en in 1957 met Honduras. In de jaren vijftig braken enkele malen opstanden uit. In 1961 begon een langdurige guerrilla van de Sandinisten tegen de dictatuur. Na het hardhandig neerslaan van stakingen en de moord op oppositieleider Chamorro in januari 1978, vormden de oppositiebewegingen een brede coalitie en ging het verzet over in een bloedige burgeroorlog. In juni 1979 werd dictator Anastasio Somoza verdreven. Er waren ongeveer vijftigduizend mensen om het leven gekomen.



De Sandinistische beweging vormde een junta van drie mannen onder leiding van Daniël Ortega. De nieuwe regering startte een programma op socialistische grondslag voor de wederopbouw van het verwoeste land. De bezittingen van de Somoza's, die zich tien procent van het land hadden toegeëigend, werden onder boeren en boerencoöperaties verdeeld. Aanvankelijk ontving de junta steun van zowel westerse als communistische staten. Vanaf het aantreden van de Amerikaanse president Reagan in 1981 werd Nicaragua echter door de Verenigde Staten geboycot, waardoor de invloed van het Oostblok groeide. Ook nam de binnenlandse oppositie toe en waren er grensconflicten met Honduras. Vanuit dat land opereerden de contra's, aanhangers van de verdreven dictator Somoza. De contra's die hun hoofdkwartier in Miami hadden, werden actief gesteund door de Verenigde Staten. In 1984 werden Nicaraguaanse havens door mijnen geblokkeerd. In 1986-87 kwam de Amerikaanse regering in ernstige verlegenheid toen bleek dat er illegaal wapens waren verkocht aan Iran, terwijl de opbrengst (ook illegaal) naar de contra's werd doorgesluisd. Deze operatie is bekend geworden als de Iran-contra-affaire.

In november 1984 wonnen de Sandinisten de verkiezingen; in januari 1985 werd Ortega president. De zwakke economie leidde tot rantsoenering en distributie. Vijftig procent van de regeringsuitgaven ging naar het leger. De ontevredenheid onder de bevolking groeide.

De Amerikaanse president Bush beëindigde in 1989 de steun aan de contra's. Er werden verkiezingen uitgeschreven, die op 25 februari 1990 een overwinning opleverden voor de Nationale Oppositie Unie, een gematigd-rechtse coalitie. Violeta Chamorro werd president. De politieke en sociale onrust in Nicaragua bleven voortbestaan, mede doordat de Sandinisten grote invloed in het leger hadden. Humberto Ortega, broer van de voormalige president, was tot februari 1995 legerleider.