Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Angst leren

betekenis & definitie

EEN nogal domme, maar niet bang uitgevallen jongen begrijpt niet dat mensen soms bang zijn. Wanneer zijn vader hem te kennen geeft dat het tijd wordt iets te gaan leren, zegt hij dat hij graag wil leren wat het is om te griezelen.

De koster wil hem dat wel leren. 's Nachts vraagt hij de jongen de kerkklokken te luiden. Zelf verkleedt hij zich als spook en gaat hij de kerktoren in om de jongen bang te maken. De jongen toont geen spoor van angst en slaat de koster de trap af.

Zijn vader stuurt hem vervolgens met wat geld de wereld in. Onderweg komt de jongen iemand tegen die meent hem wel te kunnen leren wat griezelen is: de jongen moet de nacht doorbrengen onder een boom waar zojuist zeven misdadigers zijn opgehangen. Omdat de jongen denkt dat de zeven mensen die in de boom hangen het wel koud zullen hebben, haalt hij ze uit de boom en zet ze rondom een vuur dat hij flink opstookt. Wanneer hun kleren vlam dreigen te vatten, vraagt hij ze wat verder van het vuur af te gaan zitten. Omdat ze niet reageren, hangt hij ze maar weer op in de boom. Bang is hij helaas niet geweest.

De volgende dag hoort hij dat de koning zijn dochter heeft beloofd aan degene die het aandurft drie nachten door te brengen in een betoverd slot. Velen hebben dit al met de dood moeten bekopen. De koning staat de jongen toe een poging te wagen. In de eerste nacht wordt hij belaagd door een groot aantal spookachtige honden en katten die hij doodslaat of verjaagt. Vervolgens gaat hij in een bed liggen dat met hem door het hele slot heen raast. Het maakt weinig indruk op de jongen, die daarna rustig gaat slapen. De koning is de volgende dag zeer verrast hem nog levend aan te treffen.

In de tweede nacht komt een lichaam in twee delen door de schoorsteen naar beneden vallen. De delen voegen zich aaneen tot een afschuwelijk spook. Daarna komt er nog een stel spoken naar beneden die de jongen uitnodigen om te gaan kegelen met doodskoppen. De jongen wil dat wel, maar zet de doodskoppen eerst in de draaibank om ze wat ronder te maken. In de derde nacht wordt een dode man in een doodskist naar binnen gedragen. De jongen wil de dode wat opwarmen: hij legt hem bij het vuur, neemt hem op schoot en wrijft zijn armen, maar omdat dat allemaal niet helpt, legt hij hem tenslotte naast zich in bed.

De dode komt tot leven en zegt de jongen te zullen wurgen. De jongen stopt hem meteen weer terug in de doodskist. Vervolgens komt een reusachtig grote man met een baard op hem af om hem te doden. Hij wil de jongen alleen in leven laten als deze sterker is dan hij. De man slaat als proeve van zijn kracht met één slag een aambeeld in de grond. De jongen op zijn beurt slaat met één slag een aambeeld in tweeën, waarbij hij meteen de baard van de man klem zet. De man belooft hem grote rijkdom als de jongen hem laat gaan.

De jongen krijgt na deze prestatie als beloning de prinses tot vrouw. Hij blijft er echter over klagen dat hij nog steeds niet weet wat griezelen is. Zijn vrouw krijgt daar genoeg van en giet, als hij slaapt, een emmer koud water met kleine visjes over hem uit. Hij schrikt wakker en griezelt.

Dit sprookje (‘The Youth Who Wanted to Learn What Fear Is’) is in verschillende redacties in en buiten Europa zeer geliefd. De hier gegeven versie van de gebroeders Grimm werd in 1818 voor het eerst apart door hen in een tijdschrift gepubliceerd en vervolgens als nummer 4 in de tweede druk (1819) van hun Kinderund Hausmärchen opgenomen: ‘Märchen von einem, der auszog, das Fürchten zu lernen’. Hun verhaal is een montage van diverse versies uit verschillende delen van Duitsland.

In de eerste druk (1812) hadden zij een veel kortere versie van het sprookje afgedrukt, waarin alleen enkele griezelige avonturen (het kegelen met de doodskoppen en de spookkatten) in het kasteel voorkomen, zonder het motief van het leren wat angst is. Dit laatste motief stond centraal in een versie uit Mecklenburg die zij later toegestuurd kregen. Deze versie samen met die van de eerste druk en nog een versie met het motief van de dode die in bed opgewarmd wordt, vormen het materiaal waaruit de gebroeders Grimm dit sprookje hebben opgebouwd.

Het sprookje is sindsdien in tal van landen opgetekend. In Nederland en Vlaanderen hoort het tot de bekendste wondersprookjes. Het is hier meer dan zestig keer genoteerd, nu eens als een uitgesproken humoristisch sprookje, dan weer als meer ernstige sage. Veelal verwerft de moedige knaap in het spookslot een schat. De Nederlandse versies vertonen grote onderlinge verschillen en mogen niet zonder meer als afhankelijk van het Grimm-sprookje worden beschouwd. Het sprookje bevat, hoewel het voor 1800 nooit gevonden is, diverse oudere motieven.

Het uit zichzelf voortbewegende bed komt behalve in »Aladdin en de wonderlamp ook al in het middeleeuwse Parzival-epos voor. Het splijten van het aambeeld is bekend uit de Germaanse heldenepiek (Siegfried). De held van dit sprookje behoort tot het type van de ‘domme’ held die geen vrees kent, maar ook niet weet wat de dood is en in het algemeen zeer gevoelsarm is. De jonge Parzival is daar ook een voorbeeld van. Het sprookje heeft door de Kinderund Hausmärchen een grote bekendheid gekregen en is door diverse literatoren voor hun eigen werk gebruikt, onder andere door Wilhelm Raabe (Der Wegzum Lachen, 1857) en Günter Wallraff (Von einem der auszog und das Fürchten lernte, 1979).

TON DEKKER TEKSTEN: KHM nr. 4.

STUDIES: AT 326; BP I, pp. 22-37; EM V, kol. 584-593; De Meyer 1968, pp. 45-46; Rölleke 1979; Scherf 1995, I, pp. 321-322; II, pp. 821-825;

Sinninghe 1943a, pp. 19-20; VDK pp. 316-318.