Gepubliceerd op 18-08-2020

Vroed

betekenis & definitie

bet. oorspr. verstandig, wijs: vroede mannen, en vandaar: de vroedschap; de vroede vaderen (Gemeenteraadsleden). Zoo zei men in ’t Middelned.: „Salomon maect ons vroef’ = leert ons. „Grimbaart ga ende sijt vroet.” Ook in vroedvrouw komt het woord voor; in ’t Geldersch spreekt men van wize-moêr = wijze moeder.

Vergel. bevroeden.