zeer bedroefd, terneergeslagen zijn; in diepen rouw zijn gedompeld. De Israëlieten plachten ten teeken van diepen rouw een zak om hun leden te doen, d.w.z. een zwart kleed zonder mouwen (dat dus wel wat op een zak geleek) en daarbij strooiden zij asch of stof op hun hoofden, of wentelden zich er in rond.
Zoo lezen wij in Jona 3:6, dat de koning van Ninevé (zie „Het lot valt op Jonas”) „zich bedekte met een zak en neder zat in de asch.” En Jezus zegt in Matth. ii : 21 : „Want zoo in Tyrus en Sidon de krachten geschied waren, die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en asch bekeerd hebben” (d.i. als deze steden de wonderen van Jezus hadden gezien, zouden zij zich met diepen rouw over haar zonden bekeerd hebben). Soms gebruikt men de uitdrukking in meer schertsenden zin, nl. als iemand om een kleinigheid ter neergeslagen is.
