Gepubliceerd op 18-08-2020

Een klaplooper

betekenis & definitie

iemand, die op de beurs van een ander teert, die bij anderen tegen etenstijds aanloopt in de verwachting daar ten eten gevraagd te worden. In de Middeleeuwen mochten de melaatschen, als zij bij den weg wilden bedelen, zich niet vertoonen, daar zij er vaak zeer afzichtelijk uitzagen en men bovendien voor besmetting vreesde.

Zij zaten dan achter struiken enz. verborgen; maar om den wandelaar of reiziger van hun tegenwoordigheid te verwittigen, hadden zij in de hand een klap of klep, d.i. een dik vierkant plankje, vast op een steel geslagen, terwijl een dunner plankje door scharnieren beneden aan het dikker was bevestigd Dit losse plankje kon men nu heen en weer laten draaien en telkens tegen het vaste plankje laten klappen. Dit geluid was ieder bekend en de wandelaars of voorbijgangers wisten dus, dat er een melaatsche bedelaar in de nabijheid was; zij zagen dan ook al spoedig aan den weg zijn bedelbakje staan en wierpen er hun aalmoes in. Op die wijze konden de ongelukkigen — zonder gezien te worden — nog een en ander ophalen. Dit gaf aanleiding, dat ook gezonde menschen zich achter de struiken verborgen en een lazarusklap lieten hooren; maar zulk een „klaplooper” (= looper met de klap) was dus een bedrieger, een verachtelijk bedelaar. Zoo heeft ons woord „klaplooper” de bovengenoemde bet. gekregen, al zijn de klappen reeds lang uit de mode geraakt Ook zegt men nog wel eens: „Haar mond gaat als een Lazarusklap,” d.i. zij ratelt maar door.