Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Ventĕr

betekenis & definitie

1. tris, m. buik, lijf, fabā venter inflatur, Cic.; maag (ter aanduiding van zinnelijke lust, vooral van vraatzucht), ventri oboedire, zijn lusten bot vieren, Sall.; moederlijf, ventrem ferre, zwanger zijn, Liv., en meton. = de ongeboren vrucht, tuus, Hor., maturus, Ov.

2. tris, m. overdr., crescere in ventrem, buikvormig zwellen (van een komkommer), Verg.

< >