1. is, f. het neergeveld worden of zijn, het neerzinken, neerstorten, instorting, verwoesting, tectorum, Liv., arborum, Liv., multis locis stragem facere, verwoestingen aanrichten (van de storm), Liv. | het neerzinken (door ziekte), sterven, hominum, Tac., canum volucrumque, Ov. | het neerzinken (door het zwaard), moord, principum, Iust., tot filiorum, Curt.; in de strijd = het vallen, vernietiging, nederlaag, verwoesting, lede stragem dure (aanrichten), Liv., ruinae similem stragem dure, Liv., stragem hostium edere (aanrichten), Iust., en (fig.) in contionibus quas ego pugnas et quantus strages edidi! wat voor slagen geleverd en wat voor nederlagen toegebracht! Cic.
2. is, f. meton., hoop -, massa (van op de grond gestorte voorwerpen), iacentium elephantorum, Liv., hominum (of corporum) armorumque, Liv., complere strage campos, Liv.