ōrum, m. college van twaalf priesters, dat jaarlijks in Maart gewapend en met de anciliën (zie ancile) door de stad trok ter ere van Mars, waarbij schitterende gastmalen plaats vonden.
In Tibur waren zulke priesters aan de dienst van Hercules gewijd.
Daarv. Sălĭāris, e, Saliarisch, der Saliërs; van gastmalen, Saliarisch = prachtig, schitterend, kostbaar, dapes, Hor.