Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Restĭtŭo

betekenis & definitie

ŭi, ūtum (3);

1. weer (op zijn plaats) zetten, statuam, Cic. | praegn., weer terugbrengen, terugroepen, in patriam, Nep., causa restituendi mei (uit de ballingschap), Cic., virgines sospites Romam ad propinquos, Liv.; weer overhandigen, teruggeven, alqm alci, Caes., agrum alci, Liv., Arpi restituti ad Romanos, Liv., overdr., se alci, de vriendschap met iemd herstellen, Cic., Liv.; (door rechterlijke uitspraak) als eigendom toekennen, apibus fructum suum, Phaedr.
2. herstellen, opbouwen, in zijn vorige toestand brengen, aedes, Cic., oppida, Caes., muros, Nep.; weer ordenen, adem, Liv., comas disiectas, Ov.; hernieuwen, proelium, pugnam, Liv.; weer brengen tot enz., herstellen, provindam in antiquum statuin, Cic., alqm in pristinam dignitatem, Cic., alqm in regnum, Nep., alqm, iemd in zijn bezit en rechten herstellen, Cic., alqm of praedia in integrum (de maatregelen ongedaan maken), Liv., alqm in amidtiam suam, Cic., iudicia (Verris), zijn uitspraken casseren, Cic.; teruggeven, vergoeden, weer goedmaken, herstellen, vim, de door geweld aangerichte schade, Cic.

< >