sēdi, sessum (3);
1. zich neerzetten, gaan zitten (om te rusten enz.), zich nederzetten (om ergens te wonen), blijven, halt maken, in villa, Cic., Siculis arvis, Verg.
2. neerzakken, inzinken, si montes resedissent, Cic., zich vernauwen, inkrimpen, iam iam residunt cruribus (dat.) asperae pelles, Hor.; overdr., gaan liggen, rustig worden, ophouden (van hartstochten), ook = afnemen, moe worden, zinken (van moed enz.). | zich terugtrekken, retro residunt, Verg., maria in se ipsa residant, Verg.; overdr., sex mihi sur gat opus numeris, in quinque residat (= hexameter wissele met pentameter af), Ov.