Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 14-02-2022

Pūrus

betekenis & definitie

1. eig., rein, gereinigd, zuiver, schoon, aqua, Hor., humus (tuinaarde), Cic.; van de lucht, zon, nacht enz., = zuiver, klaar, helder; n e u t r. s u b s t., per purum, door de heldere hemel, Verg. | overdr., louter, zonder toevoegsel, hasta, staf zonder ijzeren punt (van heersers en priesters, ook onderscheiding voor soldaten), Verg., Prop.; glad, zonder embleem, onversierd, parma, Verg., argentum, zilveren vaatwerk zonder reliëfs, Cic., vestis of toga, zonder purperstrepen, Verg., Phaedr.; open, onbeplant, campus, Liv., ab arboribus campus, Ov., puri aliquid ab humano cultu soli, Liv.; zuiver, onvermengd, louter, nardum, Tib.; zuiver, quid possit ad dominos puri ac reliqui pervenire, zuivere winst, Cic.; actief = reinigend, zuiverend, sulfur, Tib.

2. fig., in ’t alg., rein, vlekkeloos, rechtschapen, heilig, ook = rein (van moord), onbevlekt, manus, Verg., purus sceleris, Hor., rein, kuis, anima, Cic., pectus, Hor.; (van de taal) zuiver, correct, p. et incorrupta consuetudo, Cic. | in ’t bijz., niet ontwijd, onbetreden, locus, Liv.; (door de begrafenis) ontslagen van het treuren, vrij van rouw, familia, Cic., dies, vrolijk, Ov.; (van de rede) eenvoudig, onopgesmukt; genus dicendi, Cic., historia, Cic.; (als juridische term) eenvoudig = zonder voorbehoud, iudicium, Cic.

< >